Vertaling van leraar

Inhoud:

Nederlands
Engels
docent [m], leraar {zn.}
docent
lecturer 
leraar [m] (de ~), lerares [v] (de ~) {zn.}
teacher
instructor
Ik was lerares.
I was a teacher.
Ik ben een Japanse lerares.
I'm a Japanese teacher.
instructeur [m], leraar [m], onderwijzer [m], meester {zn.}
teacher 
master 
instructor 
Hij is leraar.
He is a teacher.
Wie is jouw leraar?
Who is your teacher?
predikant [m] (de ~), dominee [m] (de ~), geloofsverkondiger, leraar, prediker [m] (de ~) {zn.}
man of the cloth
reverend
clergyman


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Engels

Ik ben ook leraar.

I am a teacher, too.

Hij is leraar.

He is a teacher.

De leraar grijnsde.

The professor grinned.

Hij is leraar Engels.

He is an English teacher.

Mijn broer is leraar.

My brother is a teacher.

Wie is jouw leraar?

Who is your teacher?

Wie is jouw leraar?

Who's your teacher?

Ik ben geen leraar.

I am not a teacher.

Meneer Green is leraar geschiedenis.

Mr. Green is a history teacher.

Hij wordt een goede leraar.

He will be a good teacher.

De leraar heette meneer Grey.

The teacher's name was Mr. Grey.

Ik zal jouw leraar zijn.

I'll be your teacher.

Meneer Green is leraar geschiedenis.

Mr Green is a teacher of history.

De school had een nieuwe leraar nodig.

The school needed a new teacher.

Onze leraar Engels is altijd op tijd.

Our English teacher is always on time.


Gerelateerd aan leraar

docent - lerares - instructeur - onderwijzer - meester - predikant - dominee - geloofsverkondiger - predikerman - geestelijke