Vertaling van was-

Inhoud:

Nederlands
Engels
was-, wassen {bn.}
wax 
stijging [v], opstijging [v], opgang, opkomst, was {zn.}
rise 
spoeling [v], wassing [v], was {zn.}
ablution
cleaning
washing
laundering
was {zn.}
wax 
wasgoed [o] (het ~), was [m] (de ~) {zn.}
wash
laundry
washing
washables
Die man heeft m'n wasgoed gestolen.
That man stole my laundry.
Was je handen.
Wash your hands.
rijzen, wassen {ww.}
to rise 
to mount 

ik was

I rise
» meer vervoegingen van to rise

de was doen, wassen, uitwassen {ww.}
to wash 
to launder

ik was

I wash
» meer vervoegingen van to wash

Knippen, wassen en drogen alstublieft.
Cut, wash and dry, please.
Ik ga mijn auto wassen.
I'm going to wash my car.
de was doen, logen, wassen {ww.}
to wash 

ik was

I wash
» meer vervoegingen van to wash

Je moet je handen wassen.
You need to wash your hands.
Ze wou de vuile kleren wassen.
She wanted to wash the dirty clothes.
wezen, zijn {ww.}
to be 

ik was
jij was
hij/zij/het was

I was
you were
he/she/it was
» meer vervoegingen van to be

Dat zou oneerlijk zijn.
That would be unfair.
Laat ons eerlijk zijn.
Let's be fair.
opgaan, opkomen, opstaan, rijzen, stijgen, verrijzen, wassen {ww.}
to arise 
to ascend 
to get up
to go up
to rise 

ik was

I arise
» meer vervoegingen van to arise

mengen, mixen, temperen, vermengen, verwarren, wassen {ww.}
to blend 
to mingle
to mix 
to shuffle 

ik was

I blend
» meer vervoegingen van to blend

gedijen, groeien, toenemen, wassen, aanwassen {ww.}
to grow 
to accrue 
to wax 

ik was

I grow
» meer vervoegingen van to grow



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Engels

Ze was mooi toen ze jong was.

She was beautiful when she was young.

Hoewel hij arm was, was hij gelukkig.

Even though he was poor, he was happy.

Haar toespraak was uitmuntend.

Her speech was excellent.

Dit boek was gemakkelijk.

This book was easy.

De kamer was warm.

The room was warm.

Het was heet gisteren.

Yesterday was hot.

Oh, ik was ziek.

Oh, I was ill.

Ik was lerares.

I was a teacher.

Alle melk was gemorst.

All of the milk was spilled.

Waar was de politie?

Where were the police?

Hij was zojuist gearriveerd.

He had just arrived.

Was je handen.

Wash your hands.

De pijn was ondraaglijk.

The pain was unbearable.

Ik was erg moe.

I was very tired.

Gisteren was het bewolkt.

It was cloudy yesterday.


Gerelateerd aan was-

wassen - stijging - opstijging - opgang - opkomst - was - spoeling - wassing - wasgoed - rijzen - de was doen - uitwassen - logen - wezen - zijnweefsel