Vertaling van ziek

Inhoud:

Nederlands
Engels
ziek, krank {bn.}
diseased
morbid
pathologic
pathological
naar, ziek {bn.}
ill 
sick 
unwell
ailing
zeuren, griepen, lazeren, meieren, mekken, mieren, neuzelen, zaniken, zemelen, zemelknopen, zieken, mauwen, mekkeren, reutelen, zeiken, emmeren, zeveren, malen, zagen, piepen {ww.}
to nag
to peck
to hen-peck

ik ziek



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Engels

Hij is niet ziek.

He's not sick.

Je bent ernstig ziek.

You are seriously ill.

Ik ben ziek.

I'm sick.

Misschien was hij ziek.

Maybe he was ill.

Hij is ziek.

He is sick.

Voel je je ziek?

Do you feel sick?

Oh, ik was ziek.

Oh, I was ill.

Ik ben ziek.

I am sick.

Hij was misschien ziek.

He may have been ill.

Ik ben ziek.

I'm ill.

Gisteren was ik ziek.

I was ill yesterday.

Ze werd heel ziek.

She became very ill.

Ik ben ziek.

I'm sick!

Hij kan niet ziek zijn.

He can't be ill.

Ik hoor dat hij ziek is.

I hear he is ill.


Gerelateerd aan ziek

krank - naar - zeuren - griepen - lazeren - meieren - mekken - mieren - neuzelen - zaniken - zemelen - zemelknopen - zieken - mauwen - mekkerenuiten