Vertaling van mannen

Inhoud:

Nederlands
Spaans
echtgenoot [m], man (mv. mannen) [m], gemaal {zn.}
marido [m] (el ~)
esposo [m] (el ~)
Is je man thuis?
¿Está tu esposo en casa?
Geef me mijn man terug!
¡Devuélveme a mi marido!
man (mv. mannen) [m], manspersoon [m], vent [m], kerel, manmens, gozer, gast {zn.}
hombre [m] (el ~)
macho [m] (el ~)
varón [m] (el ~)
Wie is die man?
¿Quién es aquel hombre?
Zoek een leven, man.
Búscate una vida, hombre.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Spaans

Ik zag 5 mannen.

Vi a cinco hombres.

We zijn mannen.

Somos hombres.

Echte mannen drinken thee.

Los hombres de verdad beben té.

Mannen moeten werken.

Los hombres tienen que trabajar.

Oude mannen zijn vergeetachtig.

Los ancianos son olvidadizos.

Niet alle mannen zijn wijs.

No todos los hombres son sabios.

Vele mannen stierven op zee.

Muchos hombres murieron en el mar.

De twee mannen beschuldigden elkaar.

Los dos hombres se acusaron el uno al otro.

Italiaanse mannen helpen nooit in huis.

Los hombres italianos nunca ayudan en la casa.

Mannen en vrouwen hebben elkaar nodig.

Los hombres y las mujeres se necesitan los unos a los otros.

De mannen keken Jessie in stilte aan.

Los hombres miraron a Jessie en silencio.

Zestig procent van volwassen Japanse mannen drinken regelmatig alcoholische dranken.

El sesenta por ciento de los hombres adultos japoneses beben regularmente alcohol.

Je zou niet om moeten gaan met zulke mannen.

No te deberías asociar con hombres así.

Vrouwen leven over het algemeen langer dan mannen.

Las mujeres suelen vivir más que los hombres.

Over het algemeen lopen mannen sneller dan vrouwen.

En general, los hombres corren más rápido que las mujeres.


Gerelateerd aan mannen

echtgenoot - man - gemaal - manspersoon - vent - kerel - manmens - gozer - gast