Vertaling van bellen

Inhoud:

Nederlands
Frans
bellen, aanbellen, luiden, schellen {ww.}
sonner 
sonner à la porte 

wij bellen
jullie bellen
zij bellen

nous sonnons
vous sonnez
ils/elles sonnent
» meer vervoegingen van sonner

telefoneren, bellen {ww.}
téléphoner 

wij bellen
jullie bellen
zij bellen

nous téléphonons
vous téléphonez
ils/elles téléphonent
» meer vervoegingen van téléphoner

bel [m] (de ~), luchtbel {zn.}
bulle d'air [v] (la ~)
bel (mv. bellen) [v], klok [v] {zn.}
sonnette  [v] (la ~)
cloche  [v] (la ~)
bel (mv. bellen) [v], schel {zn.}
timbre  [m] (le ~)
timbre avertisseur
sirène  [v] (la ~)
bel (mv. bellen) [v], rinkelbel [v], schel [v] {zn.}
sonnette  [v] (la ~)


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Frans

Bedankt voor het bellen.

Merci d'avoir appelé.

Ik zal hem vanavond bellen.

Je l'appellerai ce soir.

Hij zei dat hij morgen zou bellen.

Il a dit qu'il téléphonerait demain.

Welk nummer moet ik bellen in geval van nood?

Quel numéro dois-je appeler en cas d'urgence ?

Je kan me bellen wanneer je maar wil.

Tu peux m'appeler quand ça te chante.


Gerelateerd aan bellen

aanbellen - luiden - schellen - telefoneren - bel - luchtbel - klok - schel - rinkelbel