Vertaling van ambacht

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
beroep [o], vak, handwerk, ambacht [o] {zn.}
beroep [o]
vak
handwerk
ambacht [o] {zn.}
Hij is tandarts van beroep.
Hij is tandarts van beroep.
Mijn broer heeft geen beroep nu.
Mijn broer heeft geen beroep nu.
ambacht [o] (het ~) {zn.}
ambacht [o] (het ~) {zn.}
heerlijkheid [v], ambacht [o] {zn.}
heerlijkheid [v]
ambacht [o] {zn.}


Gerelateerd aan ambacht

beroep - vak - handwerk - heerlijkheidmétier