Vertaling van vak

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
tak [m], vak, branche [v], afdeling [v] {zn.}
tak [m]
vak
branche [v]
afdeling [v] {zn.}
Hij sneed een tak van de boom met zijn mes.
Hij sneed een tak van de boom met zijn mes.
beroep [o], vak, handwerk, ambacht [o] {zn.}
beroep [o]
vak
handwerk
ambacht [o] {zn.}
Hij is tandarts van beroep.
Hij is tandarts van beroep.
Mijn broer heeft geen beroep nu.
Mijn broer heeft geen beroep nu.
kwadraat, vierkant, vak, ruitje [o], carré [o] {zn.}
kwadraat
vierkant
vak
ruitje [o]
carré [o] {zn.}
De som van de kwadraten van de rechthoekszijden is gelijk aan het kwadraat van de hypotenusa.
De som van de kwadraten van de rechthoekszijden is gelijk aan het kwadraat van de hypotenusa.
schoolvak, vak {zn.}
schoolvak
vak {zn.}
vierkant, ruitje, vak, carré {zn.}
vierkant
ruitje
vak
carré {zn.}


Gerelateerd aan vak

tak - branche - afdeling - beroep - handwerk - ambacht - kwadraat - vierkant - ruitje - carré - schoolvak