Vertaling van beroep
vak
handwerk
ambacht {zn.}
beroep
appèl
regres {zn.}
beroep
professie
broodwinning {zn.}
vak
professie
stiel
métier {zn.}
roeping
beroeping {zn.}
beroep {zn.}
beroep {zn.}
ik beroep
jij beroept
hij/zij/het beroept
ik beroep
jij beroept
hij/zij/het beroept
» meer vervoegingen van beroepen
ik beroep
jij beroept
hij/zij/het beroept
ik beroep
jij beroept
hij/zij/het beroept
» meer vervoegingen van beroepen
ik beroep
jij beroept
hij/zij/het beroept
ik beroep
jij beroept
hij/zij/het beroept
» meer vervoegingen van beroepen
Voorbeelden in zinsverband
Hij is tandarts van beroep.
Hij is tandarts van beroep.
Mijn broer heeft geen beroep nu.
Mijn broer heeft geen beroep nu.
Weet jij wat Toms beroep is?
Weet jij wat Toms beroep is?
Beroep op rijkdom
Beroep op rijkdom
Beroep op de man
Beroep op de man
De beklaagde ging zonder aarzelen in beroep tegen de uitspraak.
De beklaagde ging zonder aarzelen in beroep tegen de uitspraak.
Beroep op armoede, beroep op (de Nieuwtestamentische armoedzaaier) Lazarus
Beroep op armoede, beroep op (de Nieuwtestamentische armoedzaaier) Lazarus
Beroep op het volk, beroep op de massa
Beroep op het volk, beroep op de massa
Argument uit eerbied, beroep op autoriteit
Argument uit eerbied, beroep op autoriteit
Argument met de knuppel, beroep op de stok
Argument met de knuppel, beroep op de stok