Vertaling van beiden
afwachten {ww.}
ik wacht af
jij wacht af
hij/zij/het wacht af
ik beid
jij beidt
hij/zij/het beidt
» meer vervoegingen van beiden
teuten
tutten
neutelen
talmen
lijntrekken
lijmen
dreutelen
dralen
treuzelen {ww.}
ik beid
jij beidt
hij/zij/het beidt
ik beid
jij beidt
hij/zij/het beidt
» meer vervoegingen van beiden
Voorbeelden in zinsverband
We glimlachten beiden op bijna hetzelfde moment.
We glimlachten beiden op bijna hetzelfde moment.
Deze leerlingen hebben beiden de proef gefaald.
Deze leerlingen hebben beiden de proef gefaald.
Ze waren beiden niet aanwezig op de vergadering.
Ze waren beiden niet aanwezig op de vergadering.
Mary en John kunnen geen van beiden zwemmen.
Mary en John kunnen geen van beiden zwemmen.
Drinken en roken zijn beiden slecht voor je gezondheid
Drinken en roken zijn beiden slecht voor je gezondheid
Als ik Esperanto gebruik met hem, voel ik dat we beiden op hetzelfde peil staan, tenminste als we dat zien uit het oogpunt van taal.
Als ik Esperanto gebruik met hem, voel ik dat we beiden op hetzelfde peil staan, tenminste als we dat zien uit het oogpunt van taal.
Als ik Esperanto gebruik met hem, voel ik dat we beiden op hetzelfde peil staan, tenminste als we dat zien uit het oogpunt van taal.
Als ik Esperanto gebruik met hem, voel ik dat we beiden op hetzelfde peil staan, tenminste als we dat zien uit het oogpunt van taal.