Vertaling van broed
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
broed, broedsel {zn.}
broed
broedsel {zn.}
broedsel {zn.}
broeden, koesteren, broeden op {ww.}
broeden
koesteren
broeden op {ww.}
koesteren
broeden op {ww.}
ik broed
jij broedt
hij/zij/het broedt
ik broed
jij broedt
hij/zij/het broedt
» meer vervoegingen van broeden
De broedhen heeft een week op de eieren zitten broeden.
De broedhen heeft een week op de eieren zitten broeden.
broeden {ww.}
broeden {ww.}
ik broed
jij broedt
hij/zij/het broedt
ik broed
jij broedt
hij/zij/het broedt
» meer vervoegingen van broeden