Vertaling van chef

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
hoofd [o], baas [m], aanvoerder [m], opperhoofd, chef [m] {zn.}
hoofd [o]
baas [m]
aanvoerder [m]
opperhoofd
chef [m] {zn.}
Waar is de baas?
Waar is de baas?
George is onze team aanvoerder.
George is onze team aanvoerder.
baas [m], meerdere, aanvoerder [m], superieur, chef [m] {zn.}
baas [m]
meerdere
aanvoerder [m]
superieur
chef [m] {zn.}
Wij hebben John als onze aanvoerder gekozen.
Wij hebben John als onze aanvoerder gekozen.
We hebben John als aanvoerder gekozen.
We hebben John als aanvoerder gekozen.
baas [m], aanvoerder [m], gebieder [m], chef [m] {zn.}
baas [m]
aanvoerder [m]
gebieder [m]
chef [m] {zn.}
Mijn baas was gedwongen ontslag te nemen.
Mijn baas was gedwongen ontslag te nemen.
chefkok [m], chef [m] {zn.}
chefkok [m]
chef [m] {zn.}
Wilt u aan de chefkok zeggen dat het heel lekker was?
Wilt u aan de chefkok zeggen dat het heel lekker was?
chef [m] (de ~) {zn.}
chef [m] (de ~) {zn.}


Gerelateerd aan chef

hoofd - baas - aanvoerder - opperhoofd - meerdere - superieur - gebieder - chefkokhoofd