Vertaling van hoofd

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
hoofd [o], kop [m], krop [m] {zn.}
hoofd [o]
kop [m]
krop [m] {zn.}
Kop op!
Kop op!
Ik heb een krop in de keel.
Ik heb een krop in de keel.
hoofd [o], rubriek [v] {zn.}
hoofd [o]
rubriek [v] {zn.}
Houd het hoofd koel.
Houd het hoofd koel.
Hij schudde met zijn hoofd.
Hij schudde met zijn hoofd.
hoofd [o], baas [m], aanvoerder [m], opperhoofd, chef [m] {zn.}
hoofd [o]
baas [m]
aanvoerder [m]
opperhoofd
chef [m] {zn.}
Waar is de baas?
Waar is de baas?
George is onze team aanvoerder.
George is onze team aanvoerder.
hoofd [o], opschrift {zn.}
hoofd [o]
opschrift {zn.}
Mijn hoofd doet echt pijn.
Mijn hoofd doet echt pijn.
Jij moet je hoofd laten nakijken.
Jij moet je hoofd laten nakijken.
hoofd [o] (het ~), kop [m] (de ~), test [m] (de ~), bol [m] (de ~), knikker [m] (de ~), kruin, knar, kersepit, kersenpit, kanis [m] (de ~), hoofdje, harses (de ~), bolletje [o] (het ~) {zn.}
hoofd [o] (het ~)
kop [m] (de ~)
test [m] (de ~)
bol [m] (de ~)
knikker [m] (de ~)
kruin
knar
kersepit
kersenpit
kanis [m] (de ~)
hoofdje
harses (de ~)
bolletje [o] (het ~) {zn.}
De aarde is geen volmaakte bol.
De aarde is geen volmaakte bol.
Alles staat op zijn kop.
Alles staat op zijn kop.
hoofd [o] (het ~) {zn.}
hoofd [o] (het ~) {zn.}
Hij is een hoofd groter dan ik.
Hij is een hoofd groter dan ik.
hoofd [m] (het ~), ouwe [m] (de ~) {zn.}
hoofd [m] (het ~)
ouwe [m] (de ~) {zn.}
Hij is een vieze ouwe man.
Hij is een vieze ouwe man.
hoofd [o] (het ~), rede [m] (de ~), ratio [v] (de ~) {zn.}
hoofd [o] (het ~)
rede [m] (de ~)
ratio [v] (de ~) {zn.}
Niet met kracht maar door rede(voering)
Niet met kracht maar door rede(voering)


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Houd het hoofd koel.

Houd het hoofd koel.

Hij schudde met zijn hoofd.

Hij schudde met zijn hoofd.

Mijn hoofd doet echt pijn.

Mijn hoofd doet echt pijn.

Jij moet je hoofd laten nakijken.

Jij moet je hoofd laten nakijken.

Hij is een hoofd groter dan ik.

Hij is een hoofd groter dan ik.

Hij is een hoofd groter dan ik.

Hij is een hoofd groter dan ik.

Haal dat van je hoofd af.

Haal dat van je hoofd af.

Het koraalrif is het gebied's hoofd attractie.

Het koraalrif is het gebied's hoofd attractie.

Dat liedje blijft in je hoofd zitten.

Dat liedje blijft in je hoofd zitten.

Haar hoofd was barstensvol met nieuwe ideeën.

Haar hoofd was barstensvol met nieuwe ideeën.

Laten we dit gedicht uit ons hoofd leren.

Laten we dit gedicht uit ons hoofd leren.

Jullie moeten al deze data uit het hoofd leren.

Jullie moeten al deze data uit het hoofd leren.

Tom viel van de trap af en stootte zijn hoofd.

Tom viel van de trap af en stootte zijn hoofd.

De studenten leerden dit gedicht uit hun hoofd.

De studenten leerden dit gedicht uit hun hoofd.

Als antwoord sloeg hij mij op mijn hoofd.

Als antwoord sloeg hij mij op mijn hoofd.


Gerelateerd aan hoofd

kop - krop - rubriek - baas - aanvoerder - opperhoofd - chef - opschrift - test - bol - knikker - kruin - knar - kersepit - kersenpitlichaamsdeel - deel - leider - verstand - gezicht - achterhoofd - oog - oor - kruin - slaap