Vertaling van deel

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
deel [o],  {zn.}
deel [o]
 {zn.}
We hebben alles voor ons deel gedaan.
We hebben alles voor ons deel gedaan.
Taiwan is geen deel van China.
Taiwan is geen deel van China.
deel [o], portie [v], taks [m], rantsoen [o], aandeel [o] {zn.}
deel [o]
portie [v]
taks [m]
rantsoen [o]
aandeel [o] {zn.}
Wilt u nog een portie?
Wilt u nog een portie?
De appeltaart van zijn tante was heerlijk, dus hij nam een tweede portie.
De appeltaart van zijn tante was heerlijk, dus hij nam een tweede portie.
deel, punt, partikel, item, deeltje {zn.}
deel
punt
partikel
item
deeltje {zn.}
Hij nam niet deel aan de discussie.
Hij nam niet deel aan de discussie.
Een deel van zijn verhaal is waar.
Een deel van zijn verhaal is waar.
deel [o] {zn.}
deel [o] {zn.}
Eindelijk heeft de lente dit deel van Japan bereikt.
Eindelijk heeft de lente dit deel van Japan bereikt.
deel [v], dorsvloer [m] {zn.}
deel [v]
dorsvloer [m] {zn.}
deel [o], band [m], volume, boekdeel [o] {zn.}
deel [o]
band [m]
volume
boekdeel [o] {zn.}
De band is lek.
De band is lek.
Haar favoriete band is Warpaint.
Haar favoriete band is Warpaint.
deel, stuk, gedeelte, part, onderdeel {zn.}
deel
stuk
gedeelte
part
onderdeel {zn.}
Mijn radio is alweer stuk.
Mijn radio is alweer stuk.
Hij nam een stuk krijt.
Hij nam een stuk krijt.
afbreken, delen, splitsen, opsplitsen, verdelen {ww.}
afbreken
delen
splitsen
opsplitsen
verdelen {ww.}

ik breek af
jij breekt af
hij/zij/het breekt af

ik breek af
jij breekt af
hij/zij/het breekt af
» meer vervoegingen van afbreken

delen, samen gebruiken {ww.}
delen
samen gebruiken {ww.}

ik deel
jij deelt
hij/zij/het deelt

ik deel
jij deelt
hij/zij/het deelt
» meer vervoegingen van delen

delen {ww.}
delen {ww.}

ik deel
jij deelt
hij/zij/het deelt

ik deel
jij deelt
hij/zij/het deelt
» meer vervoegingen van delen

delen {ww.}
delen {ww.}

ik deel
jij deelt
hij/zij/het deelt

ik deel
jij deelt
hij/zij/het deelt
» meer vervoegingen van delen

Je moet je werk met anderen delen.
Je moet je werk met anderen delen.
Grote delen van de oceaan zijn vervuild.
Grote delen van de oceaan zijn vervuild.
verdelen, distribueren, delen {ww.}
verdelen
distribueren
delen {ww.}

ik deel
jij deelt
hij/zij/het deelt

ik verdeel
jij verdeelt
hij/zij/het verdeelt
» meer vervoegingen van verdelen

delen {ww.}
delen {ww.}

ik deel
jij deelt
hij/zij/het deelt

ik deel
jij deelt
hij/zij/het deelt
» meer vervoegingen van delen

delen, splitsen, scheiden {ww.}
delen
splitsen
scheiden {ww.}

ik deel
jij deelt
hij/zij/het deelt

ik deel
jij deelt
hij/zij/het deelt
» meer vervoegingen van delen

meeleven, meevoelen, deelnemen, delen {ww.}
meeleven
meevoelen
deelnemen
delen {ww.}

ik neem deel
jij neemt deel
hij/zij/het neemt deel

ik leef mee
jij leeft mee
hij/zij/het leeft mee
» meer vervoegingen van meeleven



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

We hebben alles voor ons deel gedaan.

We hebben alles voor ons deel gedaan.

Taiwan is geen deel van China.

Taiwan is geen deel van China.

Hij nam niet deel aan de discussie.

Hij nam niet deel aan de discussie.

Een deel van zijn verhaal is waar.

Een deel van zijn verhaal is waar.

Eindelijk heeft de lente dit deel van Japan bereikt.

Eindelijk heeft de lente dit deel van Japan bereikt.

Bent u van plan deel te nemen aan de bijeenkomst?

Bent u van plan deel te nemen aan de bijeenkomst?

Japan moet het grootste deel van zijn grondstoffen importeren.

Japan moet het grootste deel van zijn grondstoffen importeren.

Een deel staat voor het geheel

Een deel staat voor het geheel

Ze maken veel ruzie, maar voor het grootste deel schieten ze goed met elkaar op.

Ze maken veel ruzie, maar voor het grootste deel schieten ze goed met elkaar op.

Ik ben het voor het grootste deel eens met wat hij zei.

Ik ben het voor het grootste deel eens met wat hij zei.

Eigenlijk dankte hij een deel van zijn populariteit aan zijn moeder.

Eigenlijk dankte hij een deel van zijn populariteit aan zijn moeder.

Ze geeft het grootste deel van haar geld uit aan kleren.

Ze geeft het grootste deel van haar geld uit aan kleren.

Ik was te laat op de vergadering met als gevolg dat ik het belangrijkste deel gemist heb.

Ik was te laat op de vergadering met als gevolg dat ik het belangrijkste deel gemist heb.

Een groot deel van de volgende dag bleef hij in het hotel en sprak met vrienden en supporters.

Een groot deel van de volgende dag bleef hij in het hotel en sprak met vrienden en supporters.

Een deel van het genezen is genezen willen worden

Een deel van het genezen is genezen willen worden


Gerelateerd aan deel

- portie - taks - rantsoen - aandeel - punt - partikel - item - deeltje - dorsvloer - band - volume - boekdeel - stuk - gedeeltecijferen - verdelen - hebben - bewerken - gedenken