Vertaling van stuk

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
stuk [o], steen [o], tichel [m], klinker [m], bouwsteen [m], baksteen [o] {zn.}
stuk [o]
steen [o]
tichel [m]
klinker [m]
bouwsteen [m]
baksteen [o] {zn.}
Een steen drijft niet.
Een steen drijft niet.
Ik kan deze steen niet oppakken.
Ik kan deze steen niet oppakken.
stuk, papier [o], document [o], schriftuur [v], bescheid [o], akte [v] {zn.}
stuk
papier [o]
document [o]
schriftuur [v]
bescheid [o]
akte [v] {zn.}
Ik wil een stuk papier.
Ik wil een stuk papier.
Geef mij een stuk papier.
Geef mij een stuk papier.
stuk, artikel [o], opstel, bijdrage [v] {zn.}
stuk
artikel [o]
opstel
bijdrage [v] {zn.}
Ik apprecieer jouw vraag om zeventig kopijen van mijn opstel te maken.
Ik apprecieer jouw vraag om zeventig kopijen van mijn opstel te maken.
In dit opstel vergelijk ik de volksverhalen van Duitsland en Nederland.
In dit opstel vergelijk ik de volksverhalen van Duitsland en Nederland.
stuk, fragment [o], brok [o] {zn.}
stuk
fragment [o]
brok [o] {zn.}
Mijn radio is alweer stuk.
Mijn radio is alweer stuk.
Hij nam een stuk krijt.
Hij nam een stuk krijt.
stuk, muziekstuk {zn.}
stuk
muziekstuk {zn.}
Wil je nog een stuk cake?
Wil je nog een stuk cake?
stuk, schoonheid [v], schone, schone vrouw [v] {zn.}
stuk
schoonheid [v]
schone
schone vrouw [v] {zn.}
Ze is geen schoonheid.
Ze is geen schoonheid.
Schoonheid is slechts oppervlakkig.
Schoonheid is slechts oppervlakkig.
stuk, stoot {zn.}
stuk
stoot {zn.}
Een ezel stoot zich in 't gemeen geen tweemaal aan dezelfde steen.
Een ezel stoot zich in 't gemeen geen tweemaal aan dezelfde steen.
stuk, toneelstuk {zn.}
stuk
toneelstuk {zn.}
Wie neem je mee naar het toneelstuk?
Wie neem je mee naar het toneelstuk?
Zij speelde voor het eerst in een toneelstuk.
Zij speelde voor het eerst in een toneelstuk.
defect, kapot, stuk {bn.}
defect
kapot
stuk {bn.}
defect, gehavend, kaduuk, kapot, stuk {bn.}
defect
gehavend
kaduuk
kapot
stuk {bn.}
gebroken, kapot, stuk {bn.}
gebroken
kapot
stuk {bn.}
deel, gedeelte, onderdeel, stuk, part {zn.}
deel
gedeelte
onderdeel
stuk
part {zn.}
pleisteren, bepleisteren, stukadoren, stuken {ww.}
pleisteren
bepleisteren
stukadoren
stuken {ww.}

ik bepleister
jij bepleistert
hij/zij/het bepleistert

ik pleister
jij pleistert
hij/zij/het pleistert
» meer vervoegingen van pleisteren



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Mijn radio is alweer stuk.

Mijn radio is alweer stuk.

Hij nam een stuk krijt.

Hij nam een stuk krijt.

Ik wil een stuk papier.

Ik wil een stuk papier.

Geef mij een stuk papier.

Geef mij een stuk papier.

Wil je nog een stuk cake?

Wil je nog een stuk cake?

Hij eet aan één stuk door.

Hij eet aan één stuk door.

Mag ik nog een stuk taart hebben?

Mag ik nog een stuk taart hebben?

Het regende uren aan één stuk door.

Het regende uren aan één stuk door.

Kun je me alsjeblieft een stuk brood geven?

Kun je me alsjeblieft een stuk brood geven?

Ze parkeerde haar auto op een onbebouwd stuk grond.

Ze parkeerde haar auto op een onbebouwd stuk grond.

De hond had een stuk vlees in zijn bek.

De hond had een stuk vlees in zijn bek.

De motor van de auto ging onderweg stuk.

De motor van de auto ging onderweg stuk.

De aarde is een stuk groter dan de maan.

De aarde is een stuk groter dan de maan.

Ze koopt een stuk speelgoed voor haar kind.

Ze koopt een stuk speelgoed voor haar kind.

De organisatie organiseert ieder jaar een stuk of wat ontmoetingen van vrijwilligers die de deuren langs gaan om Friese boeken te verkopen.

De organisatie organiseert ieder jaar een stuk of wat ontmoetingen van vrijwilligers die de deuren langs gaan om Friese boeken te verkopen.


Gerelateerd aan stuk

steen - tichel - klinker - bouwsteen - baksteen - papier - document - schriftuur - bescheid - akte - artikel - opstel - bijdrage - fragment - brokbestrijken