Vertaling van punt

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
punt {zn.}
punt {zn.}
punt, top, neus, tip, spits, topje [o], piek [v] {zn.}
punt
top
neus
tip
spits
topje [o]
piek [v] {zn.}
Je neus bloedt.
Je neus bloedt.
Ze gaf hem de tip af te vallen.
Ze gaf hem de tip af te vallen.
oog [o], punt, stip, spikkel {zn.}
oog [o]
punt
stip
spikkel {zn.}
Oog om oog, tand om tand.
Oog om oog, tand om tand.
Mijn oog is opgezwollen.
Mijn oog is opgezwollen.
punt [o] (het ~) {zn.}
punt [o] (het ~) {zn.}
Ik sta op het punt je iets belangrijk te vertellen.
Ik sta op het punt je iets belangrijk te vertellen.
Ik sta op het punt uit te gaan.
Ik sta op het punt uit te gaan.
punt [o] (het ~) {zn.}
punt [o] (het ~) {zn.}
Ze staan op het punt weg te gaan.
Ze staan op het punt weg te gaan.
Ik was het op dat punt met hem eens.
Ik was het op dat punt met hem eens.
punt [m] (de/het ~) {zn.}
punt [m] (de/het ~) {zn.}
Hij stond op het punt weg te gaan toen de telefoon ging.
Hij stond op het punt weg te gaan toen de telefoon ging.
deel, punt, partikel, item, deeltje {zn.}
deel
punt
partikel
item
deeltje {zn.}
We hebben alles voor ons deel gedaan.
We hebben alles voor ons deel gedaan.
Taiwan is geen deel van China.
Taiwan is geen deel van China.
punt {zn.}
punt {zn.}
punt [m] (de ~), tip [m] (de ~) {zn.}
punt [m] (de ~)
tip [m] (de ~) {zn.}
punt, cijfer [o] (het ~) {zn.}
punt
cijfer [o] (het ~) {zn.}
gegeven [o] (het ~), punt [o] (het ~), onderwerp [o] (het ~), thema [o] (het ~), item [o] (het ~), issue [m] (de/het ~) {zn.}
gegeven [o] (het ~)
punt [o] (het ~)
onderwerp [o] (het ~)
thema [o] (het ~)
item [o] (het ~)
issue [m] (de/het ~) {zn.}
Ons thema van de week is: _____.
Ons thema van de week is: _____.
Je vraagt heeft niks met het onderwerp te maken.
Je vraagt heeft niks met het onderwerp te maken.
moment [o] (het ~), punt [o] (het ~), minuut, ogenblik [o] (het ~), tel [m] (de ~), seconde {zn.}
moment [o] (het ~)
punt [o] (het ~)
minuut
ogenblik [o] (het ~)
tel [m] (de ~)
seconde {zn.}
Hij kan er elke seconde zijn.
Hij kan er elke seconde zijn.
Die klok loopt één minuut voor.
Die klok loopt één minuut voor.
puntje, spikkel [m] (de ~), stippel [m] (de ~), tittel, punt [m] (de ~), stip [m] (de ~) {zn.}
puntje
spikkel [m] (de ~)
stippel [m] (de ~)
tittel
punt [m] (de ~)
stip [m] (de ~) {zn.}
taartpunt [m] (de ~), punt {zn.}
taartpunt [m] (de ~)
punt {zn.}
ontkiemen, kiemen, punten {ww.}
ontkiemen
kiemen
punten {ww.}

hij/zij/het kiemt
zij kiemen
hij/zij/het ontkiemt

hij/zij/het ontkiemt
zij ontkiemen
hij/zij/het ontkiemt
» meer vervoegingen van ontkiemen

aanpunten, bijpunten, scherpen, punten {ww.}
aanpunten
bijpunten
scherpen
punten {ww.}

ik punt aan
jij punt aan
hij/zij/het punt aan

ik punt aan
jij punt aan
hij/zij/het punt aan
» meer vervoegingen van aanpunten



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Ik sta op het punt je iets belangrijk te vertellen.

Ik sta op het punt je iets belangrijk te vertellen.

Ik sta op het punt uit te gaan.

Ik sta op het punt uit te gaan.

Ze staan op het punt weg te gaan.

Ze staan op het punt weg te gaan.

Ik was het op dat punt met hem eens.

Ik was het op dat punt met hem eens.

Hij stond op het punt weg te gaan toen de telefoon ging.

Hij stond op het punt weg te gaan toen de telefoon ging.

Wij worden allemaal naar één enkel punt samengedreven

Wij worden allemaal naar één enkel punt samengedreven

In Nederland is het de gewoonte dat, wanneer bij de bouw van een huis het hoogste punt bereikt is en de dakpannen gelegd kunnen worden, de opdrachtgever de bouwvakkers op zogenaamd "pannenbier" trakteert om dit te vieren. Er wordt dan een vlag in de nok van het huis geplaatst. Is de opdrachtgever te gierig om te trakteren, dan wordt geen vlag, maar een bezem geplaatst.

In Nederland is het de gewoonte dat, wanneer bij de bouw van een huis het hoogste punt bereikt is en de dakpannen gelegd kunnen worden, de opdrachtgever de bouwvakkers op zogenaamd "pannenbier" trakteert om dit te vieren. Er wordt dan een vlag in de nok van het huis geplaatst. Is de opdrachtgever te gierig om te trakteren, dan wordt geen vlag, maar een bezem geplaatst.


Gerelateerd aan punt

top - neus - tip - spits - topje - piek - oog - stip - spikkel - deel - partikel - item - deeltje - cijfer - gegevenrekeneenheid - oord - leesteken - eenheid - eind - getal - betekenis - tijdstip - rondje - gebakje - wassen - slijpen