Vertaling van gezicht

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
gezicht [o], schouwspel {zn.}
gezicht [o]
schouwspel {zn.}
Je gezicht is bleek.
Je gezicht is bleek.
Was je gezicht.
Was je gezicht.
gezicht [o], uiterlijk, uitzicht, gelaatsuitdrukking [v], air [o] {zn.}
gezicht [o]
uiterlijk
uitzicht
gelaatsuitdrukking [v]
air [o] {zn.}
Zijn gezicht werd rood.
Zijn gezicht werd rood.
Haar gezicht werd plotseling rood.
Haar gezicht werd plotseling rood.
gezicht [o], zicht, gezichtsvermogen {zn.}
gezicht [o]
zicht
gezichtsvermogen {zn.}
De vader wast zijn gezicht.
De vader wast zijn gezicht.
gezicht [o], visioen, droomgezicht [o], droombeeld [o] {zn.}
gezicht [o]
visioen
droomgezicht [o]
droombeeld [o] {zn.}
gezicht [o], aangezicht [o], porem, facie, toet [m], gelaat [o] {zn.}
gezicht [o]
aangezicht [o]
porem
facie
toet [m]
gelaat [o] {zn.}
Wie zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht.
Wie zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht.
maaien, zichten {ww.}
maaien
zichten {ww.}

ik heb gemaaid
ik had gemaaid
ik zal gemaaid hebben

ik heb gemaaid
ik had gemaaid
ik zal gemaaid hebben
» meer vervoegingen van maaien

Mijn moeder vertelde me het gras te maaien.
Mijn moeder vertelde me het gras te maaien.
Twee keer in de week kwam de tuinman om het gras te maaien, daarom kon ik nooit in het lange gras liggen.
Twee keer in de week kwam de tuinman om het gras te maaien, daarom kon ik nooit in het lange gras liggen.
zichten {ww.}
zichten {ww.}

ik heb gezicht
ik had gezicht
ik zal gezicht hebben

ik heb gezicht
ik had gezicht
ik zal gezicht hebben
» meer vervoegingen van zichten



Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Je gezicht is bleek.

Je gezicht is bleek.

Was je gezicht.

Was je gezicht.

Zijn gezicht werd rood.

Zijn gezicht werd rood.

Haar gezicht werd plotseling rood.

Haar gezicht werd plotseling rood.

De vader wast zijn gezicht.

De vader wast zijn gezicht.

Het was liefde op het eerste gezicht.

Het was liefde op het eerste gezicht.

Was je gezicht en je handen.

Was je gezicht en je handen.

Alle kleur trok weg uit zijn gezicht.

Alle kleur trok weg uit zijn gezicht.

Ik was verliefd op het eerste gezicht.

Ik was verliefd op het eerste gezicht.

Een voldane blik verscheen op zijn gezicht.

Een voldane blik verscheen op zijn gezicht.

Ik was mijn gezicht iedere ochtend.

Ik was mijn gezicht iedere ochtend.

Woede tekende zich af op zijn gezicht.

Woede tekende zich af op zijn gezicht.

De clown trok een grappig gezicht.

De clown trok een grappig gezicht.

Ryoko heeft een schattig klein gezicht.

Ryoko heeft een schattig klein gezicht.

Zij sloeg hem in het gezicht.

Zij sloeg hem in het gezicht.


Gerelateerd aan gezicht

schouwspel - uiterlijk - uitzicht - gelaatsuitdrukking - air - zicht - gezichtsvermogen - visioen - droomgezicht - droombeeld - aangezicht - porem - facie - toet - gelaatmaaien