Vertaling van zicht
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
zicht, sikkel {zn.}
zicht
sikkel {zn.}
sikkel {zn.}
Ik herkende Mary bij het eerste zicht.
Ik herkende Mary bij het eerste zicht.
zicht {zn.}
zicht {zn.}
gezicht , zicht, gezichtsvermogen {zn.}
gezicht
zicht
gezichtsvermogen {zn.}
zicht
gezichtsvermogen {zn.}
Je gezicht is bleek.
Je gezicht is bleek.
Was je gezicht.
Was je gezicht.
zicht {zn.}
zicht {zn.}
maaien, zichten {ww.}
maaien
zichten {ww.}
zichten {ww.}
ik maai
jij maait
hij/zij/het maait
ik maai
jij maait
hij/zij/het maait
» meer vervoegingen van maaien
inzicht , oordeel , zicht , prudentie, doorzicht {zn.}
inzicht
oordeel
zicht
prudentie
doorzicht {zn.}
oordeel
zicht
prudentie
doorzicht {zn.}
Het oordeel van de rechter is definitief.
Het oordeel van de rechter is definitief.
Na de daad komt de dwaas tot inzicht
Na de daad komt de dwaas tot inzicht
gezicht , horizon , zicht , blikveld , gezichtsveld {zn.}
gezicht
horizon
zicht
blikveld
gezichtsveld {zn.}
horizon
zicht
blikveld
gezichtsveld {zn.}
Hij heeft een brede horizon.
Hij heeft een brede horizon.
Zijn gezicht werd rood.
Zijn gezicht werd rood.
gezicht , zicht , gezichtsvermogen {zn.}
gezicht
zicht
gezichtsvermogen {zn.}
zicht
gezichtsvermogen {zn.}
Haar gezicht werd plotseling rood.
Haar gezicht werd plotseling rood.
De vader wast zijn gezicht.
De vader wast zijn gezicht.
zichten {ww.}
zichten {ww.}
ik zicht
jij zicht
hij/zij/het zicht
ik zicht
jij zicht
hij/zij/het zicht
» meer vervoegingen van zichten