Vertaling van fluiten

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
fluiten, fluitspelen {ww.}
fluiten
fluitspelen {ww.}

ik fluit
jij fluit
hij/zij/het fluit

ik fluit
jij fluit
hij/zij/het fluit
» meer vervoegingen van fluiten

Hij was een deuntje aan het fluiten.
Hij was een deuntje aan het fluiten.
's Morgens begonnen de vogeltjes te fluiten.
's Morgens begonnen de vogeltjes te fluiten.
fluiten, sissen {ww.}
fluiten
sissen {ww.}

ik fluit
jij fluit
hij/zij/het fluit

ik fluit
jij fluit
hij/zij/het fluit
» meer vervoegingen van fluiten

fluiten, piepen, gieren {ww.}
fluiten
piepen
gieren {ww.}

ik fluit
jij fluit
hij/zij/het fluit

ik fluit
jij fluit
hij/zij/het fluit
» meer vervoegingen van fluiten

Zoals de ouden zongen, piepen de jongen.
Zoals de ouden zongen, piepen de jongen.
fluiten {ww.}
fluiten {ww.}

ik fluit
jij fluit
hij/zij/het fluit

ik fluit
jij fluit
hij/zij/het fluit
» meer vervoegingen van fluiten

zingen, fluiten, pikken {ww.}
zingen
fluiten
pikken {ww.}

ik fluit
jij fluit
hij/zij/het fluit

ik zing
jij zingt
hij/zij/het zingt
» meer vervoegingen van zingen

Hij ging door zingen.
Hij ging door zingen.
De vogels zingen.
De vogels zingen.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Hij was een deuntje aan het fluiten.

Hij was een deuntje aan het fluiten.

's Morgens begonnen de vogeltjes te fluiten.

's Morgens begonnen de vogeltjes te fluiten.


Gerelateerd aan fluiten

fluitspelen - sissen - piepen - gieren - zingen - pikken