Vertaling van fluiten
fluitspelen {ww.}
ik fluit
jij fluit
hij/zij/het fluit
ik fluit
jij fluit
hij/zij/het fluit
» meer vervoegingen van fluiten
sissen {ww.}
ik fluit
jij fluit
hij/zij/het fluit
ik fluit
jij fluit
hij/zij/het fluit
» meer vervoegingen van fluiten
piepen
gieren {ww.}
ik fluit
jij fluit
hij/zij/het fluit
ik fluit
jij fluit
hij/zij/het fluit
» meer vervoegingen van fluiten
ik fluit
jij fluit
hij/zij/het fluit
ik fluit
jij fluit
hij/zij/het fluit
» meer vervoegingen van fluiten
fluiten
pikken {ww.}
ik fluit
jij fluit
hij/zij/het fluit
ik zing
jij zingt
hij/zij/het zingt
» meer vervoegingen van zingen
Voorbeelden in zinsverband
Hij was een deuntje aan het fluiten.
Hij was een deuntje aan het fluiten.
's Morgens begonnen de vogeltjes te fluiten.
's Morgens begonnen de vogeltjes te fluiten.