Vertaling van grauw
Inhoud:
Nederlands
Nederlands
grauw {zn.}
grauw {zn.}
grauw, grijs {bn.}
grauw
grijs {bn.}
grijs {bn.}
schorem, tuig, grauw, gespuis, schorremorrie , geboefte , canaille {zn.}
schorem
tuig
grauw
gespuis
schorremorrie
geboefte
canaille {zn.}
tuig
grauw
gespuis
schorremorrie
geboefte
canaille {zn.}
ruw materiaal, grauw, rauwkost, grofheid {zn.}
ruw materiaal
grauw
rauwkost
grofheid {zn.}
grauw
rauwkost
grofheid {zn.}
gepeupel, vulgus, uitvaagsel, janhagel, grauw {zn.}
gepeupel
vulgus
uitvaagsel
janhagel
grauw {zn.}
vulgus
uitvaagsel
janhagel
grauw {zn.}
Ik haat het onbeschaafde gepeupel en houd het op een afstand
Ik haat het onbeschaafde gepeupel en houd het op een afstand
grauwen {ww.}
grauwen {ww.}
ik grauw
jij grauwt
hij/zij/het grauwt
ik grauw
jij grauwt
hij/zij/het grauwt
» meer vervoegingen van grauwen
katten, blaffen, snibben, sneren, grauwen, bekken, bassen, snauwen {ww.}
katten
blaffen
snibben
sneren
grauwen
bekken
bassen
snauwen {ww.}
blaffen
snibben
sneren
grauwen
bekken
bassen
snauwen {ww.}
ik bas
jij bast
hij/zij/het bast
ik kat
jij kat
hij/zij/het kat
» meer vervoegingen van katten
Hij hoorde de hond blaffen.
Hij hoorde de hond blaffen.
Ken heeft twee katten.
Ken heeft twee katten.
grauwen {ww.}
grauwen {ww.}
ik grauw
jij grauwt
hij/zij/het grauwt
ik grauw
jij grauwt
hij/zij/het grauwt
» meer vervoegingen van grauwen