Vertaling van tuig

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
tuig, gareel [o] {zn.}
tuig
gareel [o] {zn.}
schorem, tuig, grauw, gespuis, schorremorrie [o], geboefte [o], canaille [o] {zn.}
schorem
tuig
grauw
gespuis
schorremorrie [o]
geboefte [o]
canaille [o] {zn.}
want, takelwerk, tuig, tuigage [v] {zn.}
want
takelwerk
tuig
tuigage [v] {zn.}
Vergeef me, want ik heb gezondigd.
Vergeef me, want ik heb gezondigd.
Het was zijn schuld niet, want hij deed zijn best.
Het was zijn schuld niet, want hij deed zijn best.
tuig [o] (het ~) {zn.}
tuig [o] (het ~) {zn.}
tuig {zn.}
tuig {zn.}
spannen, bespannen, inspannen, tuigen, optuigen, voorspannen {ww.}
spannen
bespannen
inspannen
tuigen
optuigen
voorspannen {ww.}

ik bespan
jij bespant
hij/zij/het bespant

ik span
jij spant
hij/zij/het spant
» meer vervoegingen van spannen

optakelen, tuigen, optuigen {ww.}
optakelen
tuigen
optuigen {ww.}

ik takel op
jij takelt op
hij/zij/het takelt op

ik takel op
jij takelt op
hij/zij/het takelt op
» meer vervoegingen van optakelen

want [o] (het ~), tuig [o] (het ~), vistuig [o] (het ~) {zn.}
want [o] (het ~)
tuig [o] (het ~)
vistuig [o] (het ~) {zn.}
Ik ben gelukkig, want ik leer wat Nederlands.
Ik ben gelukkig, want ik leer wat Nederlands.
We gingen zonder hem, want hij was nog niet klaar.
We gingen zonder hem, want hij was nog niet klaar.
bom [m] (de ~), tuig {zn.}
bom [m] (de ~)
tuig {zn.}
Toen de bom ontplofte was it daar bij toeval.
Toen de bom ontplofte was it daar bij toeval.
Er viel een grote bom, en heel veel mensen kwamen om.
Er viel een grote bom, en heel veel mensen kwamen om.
voertuig [o] (het ~), tuig, vehikel [o] (het ~) {zn.}
voertuig [o] (het ~)
tuig
vehikel [o] (het ~) {zn.}
Open nooit de deur van een voertuig in beweging.
Open nooit de deur van een voertuig in beweging.
Ik ga liever te voet dan in een voertuig vervoerd te worden.
Ik ga liever te voet dan in een voertuig vervoerd te worden.
slangengebroed, schuimsel, slangegebroed, schorriemorrie [m] (het ~), schuim, addergebroed [o] (het ~), schorem [m] (het ~), gespuis [o] (het ~), geteisem [o] (het ~), geboefte [o] (het ~), gebroed, gajes [o] (het ~), falderappes, boeventuig, uitschot [o] (het ~), satansgebroed, uitvaagsel [o] (het ~), tuig [o] (het ~) {zn.}
slangengebroed
schuimsel
slangegebroed
schorriemorrie [m] (het ~)
schuim
addergebroed [o] (het ~)
schorem [m] (het ~)
gespuis [o] (het ~)
geteisem [o] (het ~)
geboefte [o] (het ~)
gebroed
gajes [o] (het ~)
falderappes
boeventuig
uitschot [o] (het ~)
satansgebroed
uitvaagsel [o] (het ~)
tuig [o] (het ~) {zn.}
optakelen, tuigen, optuigen {ww.}
optakelen
tuigen
optuigen {ww.}

ik takel op
jij takelt op
hij/zij/het takelt op

ik takel op
jij takelt op
hij/zij/het takelt op
» meer vervoegingen van optakelen