Vertaling van lief

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
lief, geliefde, liefje [o], zoetelief, beminde [m] {zn.}
lief
geliefde
liefje [o]
zoetelief
beminde [m] {zn.}
Waarom huil je, liefje?
Waarom huil je, liefje?
Hij verloor zijn meest geliefde zoon.
Hij verloor zijn meest geliefde zoon.
lief, schat, liefje [o], schattebout, schatje [o], lieveling [m] {zn.}
lief
schat
liefje [o]
schattebout
schatje [o]
lieveling [m] {zn.}
De kat is heel lief.
De kat is heel lief.
Hij was zeer lief voor hen.
Hij was zeer lief voor hen.
lief, liefste, geliefde, beminde [m] {zn.}
lief
liefste
geliefde
beminde [m] {zn.}
Niet liegen liefste.
Niet liegen liefste.
Deze dag werd mijn liefste wens vervuld.
Deze dag werd mijn liefste wens vervuld.
lief, schat, lieveling [m] {zn.}
lief
schat
lieveling [m] {zn.}
Ze is inderdaad een lief meisje.
Ze is inderdaad een lief meisje.
Mijn lief houdt niet van mij.
Mijn lief houdt niet van mij.
joviaal, aardig, lief, voorkomend, vriendelijk {bn.}
joviaal
aardig
lief
voorkomend
vriendelijk {bn.}
fideel, aardig, lief, voorkomend, vriendelijk {bn.}
fideel
aardig
lief
voorkomend
vriendelijk {bn.}
aardig, beminnelijk, lief, vriendelijk, schattig {bn.}
aardig
beminnelijk
lief
vriendelijk
schattig {bn.}
beminnelijk, beminnenswaardig, lief, lieftallig {bn.}
beminnelijk
beminnenswaardig
lief
lieftallig {bn.}
aardig, lief, voorkomend, vriendelijk {bw.}
aardig
lief
voorkomend
vriendelijk {bw.}
hartelijk, cordiaal, ruimhartig, warmhartig, warm, gul, aardig, lief, voorkomend, vriendelijk {bn.}
hartelijk
cordiaal
ruimhartig
warmhartig
warm
gul
aardig
lief
voorkomend
vriendelijk {bn.}
bemoedigend, hartsterkend, hoopgevend, opbeurend, troostend, troostrijk, hoopvol, hartversterkend, opwekkend, aardig, lief, voorkomend, vriendelijk {bn.}
bemoedigend
hartsterkend
hoopgevend
opbeurend
troostend
troostrijk
hoopvol
hartversterkend
opwekkend
aardig
lief
voorkomend
vriendelijk {bn.}
dierbaar, duur, kostbaar, lief, prijzig, waard, waardevol, geacht {bn.}
dierbaar
duur
kostbaar
lief
prijzig
waard
waardevol
geacht {bn.}
teder, teer, warm, lief {bn.}
teder
teer
warm
lief {bn.}
gemoedelijk, aardig, lief, voorkomend, vriendelijk {bn.}
gemoedelijk
aardig
lief
voorkomend
vriendelijk {bn.}


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

De kat is heel lief.

De kat is heel lief.

Hij was zeer lief voor hen.

Hij was zeer lief voor hen.

Ze is inderdaad een lief meisje.

Ze is inderdaad een lief meisje.

Mijn lief houdt niet van mij.

Mijn lief houdt niet van mij.

Mijn lief katje is al een week verdwenen.

Mijn lief katje is al een week verdwenen.

Het meisje dat in de bakkerij werkt, is lief.

Het meisje dat in de bakkerij werkt, is lief.

"Heb uw naaste lief als uzelf" is een citaat uit de Bijbel.

"Heb uw naaste lief als uzelf" is een citaat uit de Bijbel.

Ik had nog niet lief, en verlangde ernaar lief te hebben

Ik had nog niet lief, en verlangde ernaar lief te hebben

Tom beschuldigde Mary ervan niet te weten hoe iemand lief te hebben of hoe iemands liefde weten te aanvaarden.

Tom beschuldigde Mary ervan niet te weten hoe iemand lief te hebben of hoe iemands liefde weten te aanvaarden.

De Bijbel draagt ons op om onze naasten én onze vijanden lief te hebben; waarschijnlijk omdat dat in het algemeen dezelfde personen zijn.

De Bijbel draagt ons op om onze naasten én onze vijanden lief te hebben; waarschijnlijk omdat dat in het algemeen dezelfde personen zijn.

En vanavond denk ik aan alles dat zij in haar eeuw in Amerika heeft gezien; het lief en het leed; het vallen en het opstaan, de keren dat ons gezegd werd dat we het niet kunnen, en de mensen die voortzetten met die Amerikaanse overtuiging: we kunnen het wel.

En vanavond denk ik aan alles dat zij in haar eeuw in Amerika heeft gezien; het lief en het leed; het vallen en het opstaan, de keren dat ons gezegd werd dat we het niet kunnen, en de mensen die voortzetten met die Amerikaanse overtuiging: we kunnen het wel.