Vertaling van speelgoed

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
speelgoed {zn.}
speelgoed {zn.}
Kinderen spelen met speelgoed.
Kinderen spelen met speelgoed.
Ze koopt een stuk speelgoed voor haar kind.
Ze koopt een stuk speelgoed voor haar kind.
speelgoed [o] (het ~), speeltuig, kinderspeelgoed {zn.}
speelgoed [o] (het ~)
speeltuig
kinderspeelgoed {zn.}
In Thailand gebruikt men kokosnoten als eten, drinken en speelgoed.
In Thailand gebruikt men kokosnoten als eten, drinken en speelgoed.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Kinderen spelen met speelgoed.

Kinderen spelen met speelgoed.

Ze koopt een stuk speelgoed voor haar kind.

Ze koopt een stuk speelgoed voor haar kind.

In Thailand gebruikt men kokosnoten als eten, drinken en speelgoed.

In Thailand gebruikt men kokosnoten als eten, drinken en speelgoed.


Gerelateerd aan speelgoed

speeltuig - kinderspeelgoedgroep