Vertaling van tand

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
tand [m] {zn.}
tand [m] {zn.}
Oog om oog, tand om tand.
Oog om oog, tand om tand.
Een aangetaste tand/kies behandelen.
Een aangetaste tand/kies behandelen.
tand {zn.}
tand {zn.}
tand [m] (de ~) {zn.}
tand [m] (de ~) {zn.}
tand [m] (de ~) {zn.}
tand [m] (de ~) {zn.}
tanden {ww.}
tanden {ww.}

ik tand
jij tandt
hij/zij/het tandt

ik tand
jij tandt
hij/zij/het tandt
» meer vervoegingen van tanden

Poets je tanden goed.
Poets je tanden goed.
Ik moet mijn tanden poetsen.
Ik moet mijn tanden poetsen.


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Oog om oog, tand om tand.

Oog om oog, tand om tand.

Een aangetaste tand/kies behandelen.

Een aangetaste tand/kies behandelen.


Gerelateerd aan tand

synoniemen

tanden

verwante termen

inkeping - voorwerp - deel - uitsteeksel - voorzien