Vertaling van uitroepen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
uitroepen, uitkermen, uitkraaien, een kreet slaken {ww.}
uitroepen
uitkermen
uitkraaien
een kreet slaken {ww.}

ik zal uitkermen
ik zou uitkermen
jij zult uitkermen

ik zal uitroepen
ik zou uitroepen
jij zult uitroepen
» meer vervoegingen van uitroepen

uitroepen {bw.}
uitroepen {bw.}
uitroepen {ww.}
uitroepen {ww.}

ik zal uitroepen
ik zou uitroepen
jij zult uitroepen

ik zal uitroepen
ik zou uitroepen
jij zult uitroepen
» meer vervoegingen van uitroepen

uitroep (mv. uitroepen) {zn.}
uitroep (mv. uitroepen) {zn.}
uitroep (mv. uitroepen) {zn.}
uitroep (mv. uitroepen) {zn.}
exclameren, uitschreeuwen, uitroepen {ww.}
exclameren
uitschreeuwen
uitroepen {ww.}

ik zal exclameren
ik zou exclameren
jij zult exclameren

ik zal exclameren
ik zou exclameren
jij zult exclameren
» meer vervoegingen van exclameren

proclameren, uitroepen, afkondigen {ww.}
proclameren
uitroepen
afkondigen {ww.}

ik zal afkondigen
jij zult afkondigen
hij/zij/het zal afkondigen

ik zal proclameren
jij zult proclameren
hij/zij/het zal proclameren
» meer vervoegingen van proclameren

uitroep [m] (de ~) {zn.}
uitroep [m] (de ~) {zn.}