Vertaling van schreeuwen

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
schreeuwen, loeien, hinniken, grommen, brullen, blaten, balken {ww.}
schreeuwen
loeien
hinniken
grommen
brullen
blaten
balken {ww.}

ik balk
jij balkt
hij/zij/het balkt

ik schreeuw
jij schreeuwt
hij/zij/het schreeuwt
» meer vervoegingen van schreeuwen

Ik hoorde een vrouw schreeuwen.
Ik hoorde een vrouw schreeuwen.
Blijkbaar begon haar moeder te schreeuwen.
Blijkbaar begon haar moeder te schreeuwen.
schreeuwen, roepen, joelen, gieren {ww.}
schreeuwen
roepen
joelen
gieren {ww.}

ik gier
jij giert
hij/zij/het giert

ik schreeuw
jij schreeuwt
hij/zij/het schreeuwt
» meer vervoegingen van schreeuwen

Tom begon te schreeuwen als een 15-jarig meisje.
Tom begon te schreeuwen als een 15-jarig meisje.
Hou op met schreeuwen, ik smeek het je.
Hou op met schreeuwen, ik smeek het je.
schreeuwen {ww.}
schreeuwen {ww.}

ik schreeuw
jij schreeuwt
hij/zij/het schreeuwt

ik schreeuw
jij schreeuwt
hij/zij/het schreeuwt
» meer vervoegingen van schreeuwen

Ze begon te schreeuwen, en ik liep weg.
Ze begon te schreeuwen, en ik liep weg.
schreeuwen, roepen {ww.}
schreeuwen
roepen {ww.}

ik roep
jij roept
hij/zij/het roept

ik schreeuw
jij schreeuwt
hij/zij/het schreeuwt
» meer vervoegingen van schreeuwen

schreeuwen, blèren {ww.}
schreeuwen
blèren {ww.}

ik bleer
jij bleert
hij/zij/het bleert

ik schreeuw
jij schreeuwt
hij/zij/het schreeuwt
» meer vervoegingen van schreeuwen

schreeuwen {ww.}
schreeuwen {ww.}

ik schreeuw
jij schreeuwt
hij/zij/het schreeuwt

ik schreeuw
jij schreeuwt
hij/zij/het schreeuwt
» meer vervoegingen van schreeuwen

schreeuwen, roepen {ww.}
schreeuwen
roepen {ww.}

ik roep
jij roept
hij/zij/het roept

ik schreeuw
jij schreeuwt
hij/zij/het schreeuwt
» meer vervoegingen van schreeuwen

schreeuwen {ww.}
schreeuwen {ww.}

ik schreeuw
jij schreeuwt
hij/zij/het schreeuwt

ik schreeuw
jij schreeuwt
hij/zij/het schreeuwt
» meer vervoegingen van schreeuwen

kreet, roep, schreeuw (mv. schreeuwen) {zn.}
kreet
roep
schreeuw (mv. schreeuwen) {zn.}
gil, krijs, schreeuw (mv. schreeuwen) {zn.}
gil
krijs
schreeuw (mv. schreeuwen) {zn.}
roep [m] (de ~), schreeuw [m] (de ~) {zn.}
roep [m] (de ~)
schreeuw [m] (de ~) {zn.}
Schreeuw niet tegen me.
Schreeuw niet tegen me.
Roep de dokter!
Roep de dokter!


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Nederlands

Ik hoorde een vrouw schreeuwen.

Ik hoorde een vrouw schreeuwen.

Blijkbaar begon haar moeder te schreeuwen.

Blijkbaar begon haar moeder te schreeuwen.

Tom begon te schreeuwen als een 15-jarig meisje.

Tom begon te schreeuwen als een 15-jarig meisje.

Hou op met schreeuwen, ik smeek het je.

Hou op met schreeuwen, ik smeek het je.

Ze begon te schreeuwen, en ik liep weg.

Ze begon te schreeuwen, en ik liep weg.


Gerelateerd aan schreeuwen

loeien - hinniken - grommen - brullen - blaten - balken - roepen - joelen - gieren - blèren - kreet - roep - schreeuw - gil - krijsroepen - vragen - schreeuwen - brullen - rauzen - uiten - zingen - geluidje