Vertaling van schreeuw

Inhoud:

Nederlands
Nederlands
roep, schreeuw, kreet {zn.}
roep
schreeuw
kreet {zn.}
Schreeuw niet tegen me.
Schreeuw niet tegen me.
Roep de dokter!
Roep de dokter!
krijs, schreeuw, gil {zn.}
krijs
schreeuw
gil {zn.}
Ik krijs om ijs.
Ik krijs om ijs.
schreeuwen, loeien, hinniken, grommen, brullen, blaten, balken {ww.}
schreeuwen
loeien
hinniken
grommen
brullen
blaten
balken {ww.}

ik balk
jij balkt
hij/zij/het balkt

ik schreeuw
jij schreeuwt
hij/zij/het schreeuwt
» meer vervoegingen van schreeuwen

Ik hoorde een vrouw schreeuwen.
Ik hoorde een vrouw schreeuwen.
Blijkbaar begon haar moeder te schreeuwen.
Blijkbaar begon haar moeder te schreeuwen.
schreeuwen, roepen, joelen, gieren {ww.}
schreeuwen
roepen
joelen
gieren {ww.}

ik gier
jij giert
hij/zij/het giert

ik schreeuw
jij schreeuwt
hij/zij/het schreeuwt
» meer vervoegingen van schreeuwen

Tom begon te schreeuwen als een 15-jarig meisje.
Tom begon te schreeuwen als een 15-jarig meisje.
Hou op met schreeuwen, ik smeek het je.
Hou op met schreeuwen, ik smeek het je.
roep [m] (de ~), schreeuw [m] (de ~) {zn.}
roep [m] (de ~)
schreeuw [m] (de ~) {zn.}
Roep me om zes uur morgenochtend.
Roep me om zes uur morgenochtend.
schreeuwen {ww.}
schreeuwen {ww.}

ik schreeuw
jij schreeuwt
hij/zij/het schreeuwt

ik schreeuw
jij schreeuwt
hij/zij/het schreeuwt
» meer vervoegingen van schreeuwen

Ze begon te schreeuwen, en ik liep weg.
Ze begon te schreeuwen, en ik liep weg.
schreeuwen, roepen {ww.}
schreeuwen
roepen {ww.}

ik roep
jij roept
hij/zij/het roept

ik schreeuw
jij schreeuwt
hij/zij/het schreeuwt
» meer vervoegingen van schreeuwen

schreeuwen, blèren {ww.}
schreeuwen
blèren {ww.}

ik bleer
jij bleert
hij/zij/het bleert

ik schreeuw
jij schreeuwt
hij/zij/het schreeuwt
» meer vervoegingen van schreeuwen

schreeuwen {ww.}
schreeuwen {ww.}

ik schreeuw
jij schreeuwt
hij/zij/het schreeuwt

ik schreeuw
jij schreeuwt
hij/zij/het schreeuwt
» meer vervoegingen van schreeuwen

schreeuwen, roepen {ww.}
schreeuwen
roepen {ww.}

ik roep
jij roept
hij/zij/het roept

ik schreeuw
jij schreeuwt
hij/zij/het schreeuwt
» meer vervoegingen van schreeuwen

schreeuwen {ww.}
schreeuwen {ww.}

ik schreeuw
jij schreeuwt
hij/zij/het schreeuwt

ik schreeuw
jij schreeuwt
hij/zij/het schreeuwt
» meer vervoegingen van schreeuwen



Gerelateerd aan schreeuw

roep - kreet - krijs - gil - schreeuwen - loeien - hinniken - grommen - brullen - blaten - balken - roepen - joelen - gieren - blèrengeluidje - roepen - vragen - schreeuwen - brullen - rauzen - uiten - zingen