Vertaling van besturen
Inhoud:
Nederlands
Zweeds
besturen, binnenbrengen, loodsen {ww.}
lotsa
besturen, brengen, leiden, geleiden, voeren {ww.}
föra
besturen, bestieren, managen, administreren, beheren, toedienen {ww.}
förvalta
besturen, de scepter zwaaien, heersen, regeren, aansturen {ww.}
regera
härska
härska
administreren, beheren, besturen, toedienen {ww.}
förvalta