Vertaling van je

Inhoud:

Nederlands
Zweeds
je, jij, ge, gij {pers. vnw.}
du
u, je, jij, ge, gij, jullie, gijlieden, gijlui, gelui, jelui, jou {pers. vnw.}
du
ni


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Zweeds

Je moet je kamer opruimen.

Du måste städa ditt rum.

Herinner je je mij nog?

Kommer du ihåg mig?

Iedereen wil je ontmoeten, je bent beroemd!

Alla vill träffa dig. Du är känd!

Wat heb je in je zak?

Vad har du i din påse?

Wat je zaait, zul je oogsten.

Du måste skörda det du har sått.

Wil je meekomen?

Vill du följa med?

Ik mis je.

Jag saknar dig.

Begrijp je me?

Förstår du mig?

Ben je gek?

Skämtar du?

Ben je bezig?

Är du upptagen?

Je praat teveel.

Du pratar för mycket.

Waar kom je vandaan?

Varifrån kommer du?

Ben je vermagerd?

Har du gått ner i vikt?

Doe je mond open.

Öppna munnen!

Kun je me horen?

Kan ni höra mig?


Gerelateerd aan je

jij - ge - gij - u - jullie - gijlieden - gijlui - gelui - jelui - jou