Vertaling van passen

Inhoud:

Nederlands
Zweeds
bijeenpassen, harmoniëren, samenklinken, passen {ww.}
harmoniera
beproeven, passen, aanpassen, proberen, toetsen, uitproberen {ww.}
prova
försöka
probera
bepröva
Mag ik het eens passen?
Får jag prova den här?
pas (mv. passen) [m], paspoort [o] {zn.}
pass
Iemand heeft mijn paspoort gestolen.
Någon stal mitt pass.
pas (mv. passen), schrede, stap, tred, voetstap {zn.}
steg
alleen, enkel, maar, pas (mv. passen), slechts, uitsluitend {bw.}
bara
blott
endast
juist, net, pas (mv. passen), straks, zojuist, zoëven, daarnet, daarstraks, zonet {bw.}
just
nyss


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Zweeds

Mag ik het eens passen?

Får jag prova den här?

Ze vroeg me om op haar baby te passen tijdens haar afwezigheid.

Hon bad mig att se efter hennes bebis medans hon var borta.