Vertaling van pas
Inhoud:
Nederlands
Zweeds
pas , paspoort {zn.}
pass
Iemand heeft mijn paspoort gestolen.
Någon stal mitt pass.
pas, schrede, stap, tred, voetstap {zn.}
steg
alleen, enkel, maar, pas, slechts, uitsluitend {bw.}
bara
blott
endast
blott
endast
juist, net, pas, straks, zojuist, zoëven, daarnet, daarstraks, zonet {bw.}
just
nyss
nyss
bijeenpassen, harmoniëren, samenklinken, passen {ww.}
harmoniera
beproeven, passen, aanpassen, proberen, toetsen, uitproberen {ww.}
prova
försöka
probera
bepröva
försöka
probera
bepröva
Mag ik het eens passen?
Får jag prova den här?