Vertaling van waar

Inhoud:

Nederlands
Zweeds
waar {vr. vnw.}
var
waar, handelswaar {zn.}
vara
Het kan niet waar zijn.
Det kan inte vara sant.
eerzaam, waar, waardig {bn.}
värdig
echt, eigenlijk, heus, waar, waarachtig {bn.}
sann
dolen, dwalen, ronddolen, ronddwalen, waren, zwerven {ww.}
irra


Voorbeelden in zinsverband

Nederlands
Zweeds

Waar is hij?

Var är han?

Waar is Tom geboren?

Var är Tom född?

Waar kom je vandaan?

Varifrån kommer du?

Waar doet het pijn?

Var gör det ont?

Waar is de luchthaven?

Var ligger flygplatsen?

Waar is je school?

Var ligger er skola?

Waar is Mississippi?

Var ligger Mississippi?

Waar is de ingang?

Var är ingången?

Waar ging Tom naartoe?

Vart gick Tom?

Waar woont u nu?

Var bor ni nu?

Waar zijn de appels?

Var är äpplen?

Waar is iedereen?

Var är allesammans?

Zijn verhaal is waar.

Hans historia är sann.

Waar is de ingang?

Var är ingången?

Waar is de baas?

Var är chefen?


Gerelateerd aan waar

synoniemen

handelswaar - eerzaam - waardig - echt - eigenlijk - heus - waarachtig - dolen - dwalen - ronddolen - ronddwalen - waren - zwerven