Vertaling van waren
Inhoud:
Nederlands
Zweeds
dolen, dwalen, ronddolen, ronddwalen, waren, zwerven {ww.}
irra
wezen, zijn {ww.}
vara
Het kan niet waar zijn.
Det kan inte vara sant.
Hij is fier, muzikant te zijn.
Han är stolt över att vara musiker.
waar (mv. waren) {vr. vnw.}
var
eerzaam, waar (mv. waren), waardig {bn.}
värdig
waar (mv. waren), handelswaar {zn.}
vara
echt, eigenlijk, heus, waar (mv. waren), waarachtig {bn.}
sann
Voorbeelden in zinsverband
Nederlands
Zweeds
Ze zei dat ze goede vrienden van haar waren.
Hon sa att de var goda vänner till henne.
Er waren eens een arme man en een rijke vrouw.
Det var en gång en fattig man och en rik kvinna.