Vervoeging van aanroeren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik roer aan
    • jij roert aan
    • hij/zij/het roert aan
    • wij roeren aan
    • jullie roeren aan
    • zij roeren aan
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik roerde aan
    • jij roerde aan
    • hij/zij/het roerde aan
    • wij roerden aan
    • jullie roerden aan
    • zij roerden aan
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb aangeroerd
    • jij hebt aangeroerd
    • hij/zij/het heeft aangeroerd
    • wij hebben aangeroerd
    • jullie hebben aangeroerd
    • zij hebben aangeroerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had aangeroerd
    • jij had aangeroerd
    • hij/zij/het had aangeroerd
    • wij hadden aangeroerd
    • jullie hadden aangeroerd
    • zij hadden aangeroerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal aanroeren
    • jij zult aanroeren
    • hij/zij/het zal aanroeren
    • wij zullen aanroeren
    • jullie zullen aanroeren
    • zij zullen aanroeren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal aangeroerd hebben
    • jij zult aangeroerd hebben
    • hij/zij/het zal aangeroerd hebben
    • wij zullen aangeroerd hebben
    • jullie zullen aangeroerd hebben
    • zij zullen aangeroerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou aanroeren
    • jij zou aanroeren
    • hij/zij/het zou aanroeren
    • wij zouden aanroeren
    • jullie zouden aanroeren
    • zij zouden aanroeren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben aangeroerd
    • jij zou hebben aangeroerd
    • hij/zij/het zou hebben aangeroerd
    • wij zouden hebben aangeroerd
    • jullie zouden hebben aangeroerd
    • zij zouden hebben aangeroerd
  • Imperatief

    • jij roer aan
    • jullie roert aan

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van aanroeren