Vervoeging van aanroeren

Vertaling: streifen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik roer aan
  • jij roert aan
  • hij/zij/het roert aan
  • wij roeren aan
  • jullie roeren aan
  • zij roeren aan

Präsens Indikativ

  • ich streife
  • du streifst
  • er/sie/es streift
  • wir streifen
  • ihr streift
  • sie streifen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik roerde aan
  • jij roerde aan
  • hij/zij/het roerde aan
  • wij roerden aan
  • jullie roerden aan
  • zij roerden aan

Präteritum Indikativ

  • ich streifte
  • du streiftest
  • er/sie/es streifte
  • wir streiften
  • ihr streiftet
  • sie streiften

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangeroerd
  • jij hebt aangeroerd
  • hij/zij/het heeft aangeroerd
  • wij hebben aangeroerd
  • jullie hebben aangeroerd
  • zij hebben aangeroerd

Perfekt Indikativ

  • ich habe gestreift
  • du hast gestreift
  • er/sie/es hat gestreift
  • wir haben gestreift
  • ihr habt gestreift
  • sie haben gestreift

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangeroerd
  • jij had aangeroerd
  • hij/zij/het had aangeroerd
  • wij hadden aangeroerd
  • jullie hadden aangeroerd
  • zij hadden aangeroerd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte gestreift
  • du hattest gestreift
  • er/sie/es hatte gestreift
  • wir hatten gestreift
  • ihr hattet gestreift
  • sie hatten gestreift

Toekomende tijd I

  • ik zal aanroeren
  • jij zult aanroeren
  • hij/zij/het zal aanroeren
  • wij zullen aanroeren
  • jullie zullen aanroeren
  • zij zullen aanroeren

Futur I Indikativ

  • ich werde streifen
  • du wirst streifen
  • er/sie/es wird streifen
  • wir werden streifen
  • ihr werdet streifen
  • sie werden streifen

Toekomende tijd II

  • ik zal aangeroerd hebben
  • jij zult aangeroerd hebben
  • hij/zij/het zal aangeroerd hebben
  • wij zullen aangeroerd hebben
  • jullie zullen aangeroerd hebben
  • zij zullen aangeroerd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde gestreift haben
  • du wirst gestreift haben
  • er/sie/es wird gestreift haben
  • wir werden gestreift haben
  • ihr werdet gestreift haben
  • sie werden gestreift haben

Conditionalis I

  • ik zou aanroeren
  • jij zou aanroeren
  • hij/zij/het zou aanroeren
  • wij zouden aanroeren
  • jullie zouden aanroeren
  • zij zouden aanroeren

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde streifen
  • du würdest streifen
  • er/sie/es würde streifen
  • wir würden streifen
  • ihr würdet streifen
  • sie würden streifen

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangeroerd
  • jij zou hebben aangeroerd
  • hij/zij/het zou hebben aangeroerd
  • wij zouden hebben aangeroerd
  • jullie zouden hebben aangeroerd
  • zij zouden hebben aangeroerd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde gestreift haben
  • du würdest gestreift haben
  • er/sie/es würde gestreift haben
  • wir würden gestreift haben
  • ihr würdet gestreift haben
  • sie würden gestreift haben

Imperatief

  • jij roer aan
  • jullie roert aan

Imperativ

  • du streif(e)
  • ihr streift

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van aanroeren