Vervoeging van aanroeren

Vertaling: to brush

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik roer aan
  • jij roert aan
  • hij/zij/het roert aan
  • wij roeren aan
  • jullie roeren aan
  • zij roeren aan

Present

  • I brush
  • you brush
  • he/she/it brushes
  • we brush
  • you brush
  • they brush

Onvoltooid verleden tijd

  • ik roerde aan
  • jij roerde aan
  • hij/zij/het roerde aan
  • wij roerden aan
  • jullie roerden aan
  • zij roerden aan

Simple past

  • I brushed
  • you brushed
  • he/she/it brushed
  • we brushed
  • you brushed
  • they brushed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangeroerd
  • jij hebt aangeroerd
  • hij/zij/het heeft aangeroerd
  • wij hebben aangeroerd
  • jullie hebben aangeroerd
  • zij hebben aangeroerd

Present perfect

  • I have brushed
  • you have brushed
  • he/she/it has brushed
  • we have brushed
  • you have brushed
  • they have brushed

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangeroerd
  • jij had aangeroerd
  • hij/zij/het had aangeroerd
  • wij hadden aangeroerd
  • jullie hadden aangeroerd
  • zij hadden aangeroerd

Past perfect

  • I had brushed
  • you had brushed
  • he/she/it had brushed
  • we had brushed
  • you had brushed
  • they had brushed

Toekomende tijd I

  • ik zal aanroeren
  • jij zult aanroeren
  • hij/zij/het zal aanroeren
  • wij zullen aanroeren
  • jullie zullen aanroeren
  • zij zullen aanroeren

Future

  • I will brush
  • you will brush
  • he/she/it will brush
  • we will brush
  • you will brush
  • they will brush

Toekomende tijd II

  • ik zal aangeroerd hebben
  • jij zult aangeroerd hebben
  • hij/zij/het zal aangeroerd hebben
  • wij zullen aangeroerd hebben
  • jullie zullen aangeroerd hebben
  • zij zullen aangeroerd hebben

Future perfect

  • I will have brushed
  • you will have brushed
  • he/she/it will have brushed
  • we will have brushed
  • you will have brushed
  • they will have brushed

Conditionalis I

  • ik zou aanroeren
  • jij zou aanroeren
  • hij/zij/het zou aanroeren
  • wij zouden aanroeren
  • jullie zouden aanroeren
  • zij zouden aanroeren

Conditional present

  • I would brush
  • you would brush
  • he/she/it would brush
  • we would brush
  • you would brush
  • they would brush

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangeroerd
  • jij zou hebben aangeroerd
  • hij/zij/het zou hebben aangeroerd
  • wij zouden hebben aangeroerd
  • jullie zouden hebben aangeroerd
  • zij zouden hebben aangeroerd

Conditional perfect

  • I would have brushed
  • you would have brushed
  • he/she/it would have brushed
  • we would have brushed
  • you would have brushed
  • they would have brushed

Imperatief

  • jij roer aan
  • jullie roert aan

Imperative

  • you brush
  • you brush

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van aanroeren