Vervoeging van dekken

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik dek
    • jij dekt
    • hij/zij/het dekt
    • wij dekken
    • jullie dekken
    • zij dekken
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik dekte
    • jij dekte
    • hij/zij/het dekte
    • wij dekten
    • jullie dekten
    • zij dekten
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gedekt
    • jij hebt gedekt
    • hij/zij/het heeft gedekt
    • wij hebben gedekt
    • jullie hebben gedekt
    • zij hebben gedekt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gedekt
    • jij had gedekt
    • hij/zij/het had gedekt
    • wij hadden gedekt
    • jullie hadden gedekt
    • zij hadden gedekt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal dekken
    • jij zult dekken
    • hij/zij/het zal dekken
    • wij zullen dekken
    • jullie zullen dekken
    • zij zullen dekken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gedekt hebben
    • jij zult gedekt hebben
    • hij/zij/het zal gedekt hebben
    • wij zullen gedekt hebben
    • jullie zullen gedekt hebben
    • zij zullen gedekt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou dekken
    • jij zou dekken
    • hij/zij/het zou dekken
    • wij zouden dekken
    • jullie zouden dekken
    • zij zouden dekken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gedekt
    • jij zou hebben gedekt
    • hij/zij/het zou hebben gedekt
    • wij zouden hebben gedekt
    • jullie zouden hebben gedekt
    • zij zouden hebben gedekt
  • Imperatief

    • jij dek
    • jullie dekt

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van dekken