Vervoeging van doen

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik doe
  • jij doet
  • hij/zij/het doet
  • wij doen
  • jullie doen
  • zij doen

Presente

  • io agisco
  • tu agisci
  • lui/lei/Lei agisce
  • noi agiamo
  • voi/Voi agite
  • loro/Loro agiscono

Onvoltooid verleden tijd

  • ik deed
  • jij deed
  • hij/zij/het deed
  • wij deden
  • jullie deden
  • zij deden

Imperfetto

  • io agivo
  • tu agivi
  • lui/lei/Lei agiva
  • noi agivamo
  • voi/Voi agivate
  • loro/Loro agivano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedaan
  • jij hebt gedaan
  • hij/zij/het heeft gedaan
  • wij hebben gedaan
  • jullie hebben gedaan
  • zij hebben gedaan

Passato prossimo

  • io ho agito
  • tu hai agito
  • lui/lei/Lei ha agito
  • noi abbiamo agito
  • voi/Voi avete agito
  • loro/Loro hanno agito

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedaan
  • jij had gedaan
  • hij/zij/het had gedaan
  • wij hadden gedaan
  • jullie hadden gedaan
  • zij hadden gedaan

Trapassato prossimo

  • io avevo agito
  • tu avevi agito
  • lui/lei/Lei aveva agito
  • noi avevamo agito
  • voi/Voi avevate agito
  • loro/Loro avevano agito

Toekomende tijd I

  • ik zal doen
  • jij zult doen
  • hij/zij/het zal doen
  • wij zullen doen
  • jullie zullen doen
  • zij zullen doen

Futuro semplice

  • io agirò
  • tu agirai
  • lui/lei/Lei agirà
  • noi agiremo
  • voi/Voi agirete
  • loro/Loro agiranno

Toekomende tijd II

  • ik zal gedaan hebben
  • jij zult gedaan hebben
  • hij/zij/het zal gedaan hebben
  • wij zullen gedaan hebben
  • jullie zullen gedaan hebben
  • zij zullen gedaan hebben

Futuro anteriore

  • io avrò agito
  • tu avrai agito
  • lui/lei/Lei avrà agito
  • noi avremo agito
  • voi/Voi avrete agito
  • loro/Loro avranno agito

Conditionalis I

  • ik zou doen
  • jij zou doen
  • hij/zij/het zou doen
  • wij zouden doen
  • jullie zouden doen
  • zij zouden doen

Condizionale presente

  • io agirei
  • tu agiresti
  • lui/lei/Lei agirebbe
  • noi agiremmo
  • voi/Voi agireste
  • loro/Loro agirebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedaan
  • jij zou hebben gedaan
  • hij/zij/het zou hebben gedaan
  • wij zouden hebben gedaan
  • jullie zouden hebben gedaan
  • zij zouden hebben gedaan

Condizionale passato

  • io avrei agito
  • tu avresti agito
  • lui/lei/Lei avrebbe agito
  • noi avremmo agito
  • voi/Voi avreste agito
  • loro/Loro avrebbero agito

Imperatief

  • jij doe
  • jullie doet

Imperativo

  • tu agisci
  • voi/Voi agite

Verwijzingen

Bekijk 7 definitie(s) van doen