Vervoeging van hypnotiseren

Onbepaalde wijs (infinitief): hypnotiseren

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik hypnotiseer
    • jij hypnotiseert
    • hij/zij/het hypnotiseert
    • wij hypnotiseren
    • jullie hypnotiseren
    • zij hypnotiseren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik hypnotiseerde
    • jij hypnotiseerde
    • hij/zij/het hypnotiseerde
    • wij hypnotiseerden
    • jullie hypnotiseerden
    • zij hypnotiseerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gehypnotiseerd
    • jij hebt gehypnotiseerd
    • hij/zij/het heeft gehypnotiseerd
    • wij hebben gehypnotiseerd
    • jullie hebben gehypnotiseerd
    • zij hebben gehypnotiseerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gehypnotiseerd
    • jij had gehypnotiseerd
    • hij/zij/het had gehypnotiseerd
    • wij hadden gehypnotiseerd
    • jullie hadden gehypnotiseerd
    • zij hadden gehypnotiseerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal hypnotiseren
    • jij zult hypnotiseren
    • hij/zij/het zal hypnotiseren
    • wij zullen hypnotiseren
    • jullie zullen hypnotiseren
    • zij zullen hypnotiseren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gehypnotiseerd hebben
    • jij zult gehypnotiseerd hebben
    • hij/zij/het zal gehypnotiseerd hebben
    • wij zullen gehypnotiseerd hebben
    • jullie zullen gehypnotiseerd hebben
    • zij zullen gehypnotiseerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou hypnotiseren
    • jij zou hypnotiseren
    • hij/zij/het zou hypnotiseren
    • wij zouden hypnotiseren
    • jullie zouden hypnotiseren
    • zij zouden hypnotiseren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gehypnotiseerd
    • jij zou hebben gehypnotiseerd
    • hij/zij/het zou hebben gehypnotiseerd
    • wij zouden hebben gehypnotiseerd
    • jullie zouden hebben gehypnotiseerd
    • zij zouden hebben gehypnotiseerd
  • Imperatief

    • jij hypnotiseer
    • jullie hypnotiseert

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van hypnotiseren