Vervoeging van hypnotiseren

Onbepaalde wijs (infinitief): hypnotiseren

Vertaling: hypnotiser

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik hypnotiseer
  • jij hypnotiseert
  • hij/zij/het hypnotiseert
  • wij hypnotiseren
  • jullie hypnotiseren
  • zij hypnotiseren

Présent

  • je hypnotise
  • tu hypnotises
  • il/elle hypnotise
  • nous hypnotisons
  • vous hypnotisez
  • ils/elles hypnotisent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik hypnotiseerde
  • jij hypnotiseerde
  • hij/zij/het hypnotiseerde
  • wij hypnotiseerden
  • jullie hypnotiseerden
  • zij hypnotiseerden

Indicatif imparfait

  • je hypnotisais
  • tu hypnotisais
  • il/elle hypnotisait
  • nous hypnotisions
  • vous hypnotisiez
  • ils/elles hypnotisaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gehypnotiseerd
  • jij hebt gehypnotiseerd
  • hij/zij/het heeft gehypnotiseerd
  • wij hebben gehypnotiseerd
  • jullie hebben gehypnotiseerd
  • zij hebben gehypnotiseerd

Indicatif passé composé

  • j'ai hypnotisé
  • tu as hypnotisé
  • il/elle a hypnotisé
  • nous avons hypnotisé
  • vous avez hypnotisé
  • ils/elles ont hypnotisé

Voltooid verleden tijd

  • ik had gehypnotiseerd
  • jij had gehypnotiseerd
  • hij/zij/het had gehypnotiseerd
  • wij hadden gehypnotiseerd
  • jullie hadden gehypnotiseerd
  • zij hadden gehypnotiseerd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais hypnotisé
  • tu avais hypnotisé
  • il/elle avait hypnotisé
  • nous avions hypnotisé
  • vous aviez hypnotisé
  • ils/elles avaient hypnotisé

Toekomende tijd I

  • ik zal hypnotiseren
  • jij zult hypnotiseren
  • hij/zij/het zal hypnotiseren
  • wij zullen hypnotiseren
  • jullie zullen hypnotiseren
  • zij zullen hypnotiseren

Indicatif futur

  • je hypnotiserai
  • tu hypnotiseras
  • il/elle hypnotisera
  • nous hypnotiserons
  • vous hypnotiserez
  • ils/elles hypnotiseront

Toekomende tijd II

  • ik zal gehypnotiseerd hebben
  • jij zult gehypnotiseerd hebben
  • hij/zij/het zal gehypnotiseerd hebben
  • wij zullen gehypnotiseerd hebben
  • jullie zullen gehypnotiseerd hebben
  • zij zullen gehypnotiseerd hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai hypnotisé
  • tu auras hypnotisé
  • il/elle aura hypnotisé
  • nous aurons hypnotisé
  • vous aurez hypnotisé
  • ils/elles auront hypnotisé

Conditionalis I

  • ik zou hypnotiseren
  • jij zou hypnotiseren
  • hij/zij/het zou hypnotiseren
  • wij zouden hypnotiseren
  • jullie zouden hypnotiseren
  • zij zouden hypnotiseren

Conditionnel présent

  • je hypnotiserais
  • tu hypnotiserais
  • il/elle hypnotiserait
  • nous hypnotiserions
  • vous hypnotiseriez
  • ils/elles hypnotiseraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben gehypnotiseerd
  • jij zou hebben gehypnotiseerd
  • hij/zij/het zou hebben gehypnotiseerd
  • wij zouden hebben gehypnotiseerd
  • jullie zouden hebben gehypnotiseerd
  • zij zouden hebben gehypnotiseerd

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais hypnotisé
  • tu aurais hypnotisé
  • il/elle aurait hypnotisé
  • nous aurions hypnotisé
  • vous auriez hypnotisé
  • ils/elles auraient hypnotisé

Imperatief

  • jij hypnotiseer
  • jullie hypnotiseert

Impératif

  • tu hypnotise
  • vous hypnotisez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van hypnotiseren