Vervoeging van stalen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik staal
  • jij staalt
  • hij/zij/het staalt
  • wij stalen
  • jullie stalen
  • zij stalen

Indicativo presente

  • yo templo
  • templas
  • él/ella templa
  • nosotros templamos
  • vosotros templáis
  • ellos/ellas templan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik staalde
  • jij staalde
  • hij/zij/het staalde
  • wij staalden
  • jullie staalden
  • zij staalden

Indefinido

  • yo templé
  • templaste
  • él/ella templó
  • nosotros templamos
  • vosotros templasteis
  • ellos/ellas templaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gestaald
  • jij hebt gestaald
  • hij/zij/het heeft gestaald
  • wij hebben gestaald
  • jullie hebben gestaald
  • zij hebben gestaald

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he templado
  • has templado
  • él/ella ha templado
  • nosotros hemos templado
  • vosotros habéis templado
  • ellos/ellas han templado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gestaald
  • jij had gestaald
  • hij/zij/het had gestaald
  • wij hadden gestaald
  • jullie hadden gestaald
  • zij hadden gestaald

Pluscuamperfecto

  • yo había templado
  • habías templado
  • él/ella había templado
  • nosotros habíamos templado
  • vosotros habíais templado
  • ellos/ellas habían templado

Toekomende tijd I

  • ik zal stalen
  • jij zult stalen
  • hij/zij/het zal stalen
  • wij zullen stalen
  • jullie zullen stalen
  • zij zullen stalen

Futuro I

  • yo templaré
  • templarás
  • él/ella templará
  • nosotros templaremos
  • vosotros templaréis
  • ellos/ellas templarán

Toekomende tijd II

  • ik zal gestaald hebben
  • jij zult gestaald hebben
  • hij/zij/het zal gestaald hebben
  • wij zullen gestaald hebben
  • jullie zullen gestaald hebben
  • zij zullen gestaald hebben

Futuro perfecto

  • yo habré templado
  • habrás templado
  • él/ella habrá templado
  • nosotros habremos templado
  • vosotros habréis templado
  • ellos/ellas habrán templado

Conditionalis I

  • ik zou stalen
  • jij zou stalen
  • hij/zij/het zou stalen
  • wij zouden stalen
  • jullie zouden stalen
  • zij zouden stalen

Condicional

  • yo templaría
  • templarías
  • él/ella templaría
  • nosotros templaríamos
  • vosotros templaríais
  • ellos/ellas templarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben gestaald
  • jij zou hebben gestaald
  • hij/zij/het zou hebben gestaald
  • wij zouden hebben gestaald
  • jullie zouden hebben gestaald
  • zij zouden hebben gestaald

Condicional perfecto

  • yo habría templado
  • habrías templado
  • él/ella habría templado
  • nosotros habríamos templado
  • vosotros habríais templado
  • ellos/ellas habrían templado

Imperatief

  • jij staal
  • jullie staalt

Imperativo presente

  • templa
  • vosotros templad