Vervoeging van noemen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik noem
  • jij noemt
  • hij/zij/het noemt
  • wij noemen
  • jullie noemen
  • zij noemen

Präsens Indikativ

  • ich ernenne
  • du ernennst
  • er/sie/es ernennt
  • wir ernennen
  • ihr ernennt
  • sie ernennen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik noemde
  • jij noemde
  • hij/zij/het noemde
  • wij noemden
  • jullie noemden
  • zij noemden

Präteritum Indikativ

  • ich ernannte
  • du ernanntest
  • er/sie/es ernannte
  • wir ernannten
  • ihr ernanntet
  • sie ernannten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb genoemd
  • jij hebt genoemd
  • hij/zij/het heeft genoemd
  • wij hebben genoemd
  • jullie hebben genoemd
  • zij hebben genoemd

Perfekt Indikativ

  • ich habe ernannt
  • du hast ernannt
  • er/sie/es hat ernannt
  • wir haben ernannt
  • ihr habt ernannt
  • sie haben ernannt

Voltooid verleden tijd

  • ik had genoemd
  • jij had genoemd
  • hij/zij/het had genoemd
  • wij hadden genoemd
  • jullie hadden genoemd
  • zij hadden genoemd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte ernannt
  • du hattest ernannt
  • er/sie/es hatte ernannt
  • wir hatten ernannt
  • ihr hattet ernannt
  • sie hatten ernannt

Toekomende tijd I

  • ik zal noemen
  • jij zult noemen
  • hij/zij/het zal noemen
  • wij zullen noemen
  • jullie zullen noemen
  • zij zullen noemen

Futur I Indikativ

  • ich werde ernennen
  • du wirst ernennen
  • er/sie/es wird ernennen
  • wir werden ernennen
  • ihr werdet ernennen
  • sie werden ernennen

Toekomende tijd II

  • ik zal genoemd hebben
  • jij zult genoemd hebben
  • hij/zij/het zal genoemd hebben
  • wij zullen genoemd hebben
  • jullie zullen genoemd hebben
  • zij zullen genoemd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde ernannt haben
  • du wirst ernannt haben
  • er/sie/es wird ernannt haben
  • wir werden ernannt haben
  • ihr werdet ernannt haben
  • sie werden ernannt haben

Conditionalis I

  • ik zou noemen
  • jij zou noemen
  • hij/zij/het zou noemen
  • wij zouden noemen
  • jullie zouden noemen
  • zij zouden noemen

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde ernennen
  • du würdest ernennen
  • er/sie/es würde ernennen
  • wir würden ernennen
  • ihr würdet ernennen
  • sie würden ernennen

Conditionalis II

  • ik zou hebben genoemd
  • jij zou hebben genoemd
  • hij/zij/het zou hebben genoemd
  • wij zouden hebben genoemd
  • jullie zouden hebben genoemd
  • zij zouden hebben genoemd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde ernannt haben
  • du würdest ernannt haben
  • er/sie/es würde ernannt haben
  • wir würden ernannt haben
  • ihr würdet ernannt haben
  • sie würden ernannt haben

Imperatief

  • jij noem
  • jullie noemt

Imperativ

  • du ernenne
  • ihr ernennt

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van noemen