Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik onderscheid
  • jij onderscheidt
  • hij/zij/het onderscheidt
  • wij onderscheiden
  • jullie onderscheiden
  • zij onderscheiden

Präsens Indikativ

  • ich zeichne aus
  • du zeichnest aus
  • er/sie/es zeichnet aus
  • wir zeichnen aus
  • ihr zeichnet aus
  • sie zeichnen aus

Onvoltooid verleden tijd

  • ik onderscheidde
  • jij onderscheidde
  • hij/zij/het onderscheidde
  • wij onderscheidden
  • jullie onderscheidden
  • zij onderscheidden

Präteritum Indikativ

  • ich zeichnete aus
  • du zeichnetest aus
  • er/sie/es zeichnete aus
  • wir zeichneten aus
  • ihr zeichnetet aus
  • sie zeichneten aus

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb onderscheiden
  • jij hebt onderscheiden
  • hij/zij/het heeft onderscheiden
  • wij hebben onderscheiden
  • jullie hebben onderscheiden
  • zij hebben onderscheiden

Perfekt Indikativ

  • ich habe ausgezeichnet
  • du hast ausgezeichnet
  • er/sie/es hat ausgezeichnet
  • wir haben ausgezeichnet
  • ihr habt ausgezeichnet
  • sie haben ausgezeichnet

Voltooid verleden tijd

  • ik had onderscheiden
  • jij had onderscheiden
  • hij/zij/het had onderscheiden
  • wij hadden onderscheiden
  • jullie hadden onderscheiden
  • zij hadden onderscheiden

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte ausgezeichnet
  • du hattest ausgezeichnet
  • er/sie/es hatte ausgezeichnet
  • wir hatten ausgezeichnet
  • ihr hattet ausgezeichnet
  • sie hatten ausgezeichnet

Toekomende tijd I

  • ik zal onderscheiden
  • jij zult onderscheiden
  • hij/zij/het zal onderscheiden
  • wij zullen onderscheiden
  • jullie zullen onderscheiden
  • zij zullen onderscheiden

Futur I Indikativ

  • ich werde auszeichnen
  • du wirst auszeichnen
  • er/sie/es wird auszeichnen
  • wir werden auszeichnen
  • ihr werdet auszeichnen
  • sie werden auszeichnen

Toekomende tijd II

  • ik zal onderscheiden hebben
  • jij zult onderscheiden hebben
  • hij/zij/het zal onderscheiden hebben
  • wij zullen onderscheiden hebben
  • jullie zullen onderscheiden hebben
  • zij zullen onderscheiden hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde ausgezeichnet haben
  • du wirst ausgezeichnet haben
  • er/sie/es wird ausgezeichnet haben
  • wir werden ausgezeichnet haben
  • ihr werdet ausgezeichnet haben
  • sie werden ausgezeichnet haben

Conditionalis I

  • ik zou onderscheiden
  • jij zou onderscheiden
  • hij/zij/het zou onderscheiden
  • wij zouden onderscheiden
  • jullie zouden onderscheiden
  • zij zouden onderscheiden

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde auszeichnen
  • du würdest auszeichnen
  • er/sie/es würde auszeichnen
  • wir würden auszeichnen
  • ihr würdet auszeichnen
  • sie würden auszeichnen

Conditionalis II

  • ik zou hebben onderscheiden
  • jij zou hebben onderscheiden
  • hij/zij/het zou hebben onderscheiden
  • wij zouden hebben onderscheiden
  • jullie zouden hebben onderscheiden
  • zij zouden hebben onderscheiden

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde ausgezeichnet haben
  • du würdest ausgezeichnet haben
  • er/sie/es würde ausgezeichnet haben
  • wir würden ausgezeichnet haben
  • ihr würdet ausgezeichnet haben
  • sie würden ausgezeichnet haben

Imperatief

  • jij onderscheid
  • jullie onderscheidt

Imperativ

  • du zeichne aus
  • ihr zeichnet aus

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van onderscheiden