Vervoeging van zullen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik zal
  • jij zult
  • hij/zij/het zal
  • wij zullen
  • jullie zullen
  • zij zullen

Present

  • I go
  • you go
  • he/she/it goes
  • we go
  • you go
  • they go

Onvoltooid verleden tijd

  • ik zou
  • jij zou
  • hij/zij/het zou
  • wij zouden
  • jullie zouden
  • zij zouden

Simple past

  • I went
  • you went
  • he/she/it went
  • we went
  • you went
  • they went

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van zullen