Vervoeging van aangaan
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ga aan
- jij gaat aan
- hij/zij/het gaat aan
- wij gaan aan
- jullie gaan aan
- zij gaan aan
Present
- I commence
- you commence
- he/she/it commences
- we commence
- you commence
- they commence
Onvoltooid verleden tijd
- ik ging aan
- jij ging aan
- hij/zij/het ging aan
- wij gingen aan
- jullie gingen aan
- zij gingen aan
Simple past
- I commenced
- you commenced
- he/she/it commenced
- we commenced
- you commenced
- they commenced
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangegaan
- jij hebt aangegaan
- hij/zij/het heeft aangegaan
- wij hebben aangegaan
- jullie hebben aangegaan
- zij hebben aangegaan
Present perfect
- I have commenced
- you have commenced
- he/she/it has commenced
- we have commenced
- you have commenced
- they have commenced
Voltooid verleden tijd
- ik had aangegaan
- jij had aangegaan
- hij/zij/het had aangegaan
- wij hadden aangegaan
- jullie hadden aangegaan
- zij hadden aangegaan
Past perfect
- I had commenced
- you had commenced
- he/she/it had commenced
- we had commenced
- you had commenced
- they had commenced
Toekomende tijd I
- ik zal aangaan
- jij zult aangaan
- hij/zij/het zal aangaan
- wij zullen aangaan
- jullie zullen aangaan
- zij zullen aangaan
Future
- I will commence
- you will commence
- he/she/it will commence
- we will commence
- you will commence
- they will commence
Toekomende tijd II
- ik zal aangegaan hebben
- jij zult aangegaan hebben
- hij/zij/het zal aangegaan hebben
- wij zullen aangegaan hebben
- jullie zullen aangegaan hebben
- zij zullen aangegaan hebben
Future perfect
- I will have commenced
- you will have commenced
- he/she/it will have commenced
- we will have commenced
- you will have commenced
- they will have commenced
Conditionalis I
- ik zou aangaan
- jij zou aangaan
- hij/zij/het zou aangaan
- wij zouden aangaan
- jullie zouden aangaan
- zij zouden aangaan
Conditional present
- I would commence
- you would commence
- he/she/it would commence
- we would commence
- you would commence
- they would commence
Conditionalis II
- ik zou hebben aangegaan
- jij zou hebben aangegaan
- hij/zij/het zou hebben aangegaan
- wij zouden hebben aangegaan
- jullie zouden hebben aangegaan
- zij zouden hebben aangegaan
Conditional perfect
- I would have commenced
- you would have commenced
- he/she/it would have commenced
- we would have commenced
- you would have commenced
- they would have commenced
Imperatief
- jij ga aan
- jullie gaat aan
Imperative
- you commence
- you commence