Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik neem aan
  • jij neemt aan
  • hij/zij/het neemt aan
  • wij nemen aan
  • jullie nemen aan
  • zij nemen aan

Present

  • I borrow
  • you borrow
  • he/she/it borrows
  • we borrow
  • you borrow
  • they borrow

Onvoltooid verleden tijd

  • ik nam aan
  • jij nam aan
  • hij/zij/het nam aan
  • wij namen aan
  • jullie namen aan
  • zij namen aan

Simple past

  • I borrowed
  • you borrowed
  • he/she/it borrowed
  • we borrowed
  • you borrowed
  • they borrowed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangenomen
  • jij hebt aangenomen
  • hij/zij/het heeft aangenomen
  • wij hebben aangenomen
  • jullie hebben aangenomen
  • zij hebben aangenomen

Present perfect

  • I have borrowed
  • you have borrowed
  • he/she/it has borrowed
  • we have borrowed
  • you have borrowed
  • they have borrowed

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangenomen
  • jij had aangenomen
  • hij/zij/het had aangenomen
  • wij hadden aangenomen
  • jullie hadden aangenomen
  • zij hadden aangenomen

Past perfect

  • I had borrowed
  • you had borrowed
  • he/she/it had borrowed
  • we had borrowed
  • you had borrowed
  • they had borrowed

Toekomende tijd I

  • ik zal aannemen
  • jij zult aannemen
  • hij/zij/het zal aannemen
  • wij zullen aannemen
  • jullie zullen aannemen
  • zij zullen aannemen

Future

  • I will borrow
  • you will borrow
  • he/she/it will borrow
  • we will borrow
  • you will borrow
  • they will borrow

Toekomende tijd II

  • ik zal aangenomen hebben
  • jij zult aangenomen hebben
  • hij/zij/het zal aangenomen hebben
  • wij zullen aangenomen hebben
  • jullie zullen aangenomen hebben
  • zij zullen aangenomen hebben

Future perfect

  • I will have borrowed
  • you will have borrowed
  • he/she/it will have borrowed
  • we will have borrowed
  • you will have borrowed
  • they will have borrowed

Conditionalis I

  • ik zou aannemen
  • jij zou aannemen
  • hij/zij/het zou aannemen
  • wij zouden aannemen
  • jullie zouden aannemen
  • zij zouden aannemen

Conditional present

  • I would borrow
  • you would borrow
  • he/she/it would borrow
  • we would borrow
  • you would borrow
  • they would borrow

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangenomen
  • jij zou hebben aangenomen
  • hij/zij/het zou hebben aangenomen
  • wij zouden hebben aangenomen
  • jullie zouden hebben aangenomen
  • zij zouden hebben aangenomen

Conditional perfect

  • I would have borrowed
  • you would have borrowed
  • he/she/it would have borrowed
  • we would have borrowed
  • you would have borrowed
  • they would have borrowed

Imperatief

  • jij neem aan
  • jullie neemt aan

Imperative

  • you borrow
  • you borrow

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van aannemen