Vervoeging van aanslaan
Onbepaalde wijs (infinitief): aanslaan
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik sla aan
- jij slaat aan
- hij/zij/het slaat aan
- wij slaan aan
- jullie slaan aan
- zij slaan aan
Présent
- je rebondis
- tu rebondis
- il/elle rebondit
- nous rebondissons
- vous rebondissez
- ils/elles rebondissent
Onvoltooid verleden tijd
- ik sloeg aan
- jij sloeg aan
- hij/zij/het sloeg aan
- wij sloegen aan
- jullie sloegen aan
- zij sloegen aan
Indicatif imparfait
- je rebondissais
- tu rebondissais
- il/elle rebondissait
- nous rebondissions
- vous rebondissiez
- ils/elles rebondissaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb aangeslagen
- jij hebt aangeslagen
- hij/zij/het heeft aangeslagen
- wij hebben aangeslagen
- jullie hebben aangeslagen
- zij hebben aangeslagen
Indicatif passé composé
- j'ai rebondi
- tu as rebondi
- il/elle a rebondi
- nous avons rebondi
- vous avez rebondi
- ils/elles ont rebondi
Voltooid verleden tijd
- ik had aangeslagen
- jij had aangeslagen
- hij/zij/het had aangeslagen
- wij hadden aangeslagen
- jullie hadden aangeslagen
- zij hadden aangeslagen
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais rebondi
- tu avais rebondi
- il/elle avait rebondi
- nous avions rebondi
- vous aviez rebondi
- ils/elles avaient rebondi
Toekomende tijd I
- ik zal aanslaan
- jij zult aanslaan
- hij/zij/het zal aanslaan
- wij zullen aanslaan
- jullie zullen aanslaan
- zij zullen aanslaan
Indicatif futur
- je rebondirai
- tu rebondiras
- il/elle rebondira
- nous rebondirons
- vous rebondirez
- ils/elles rebondiront
Toekomende tijd II
- ik zal aangeslagen hebben
- jij zult aangeslagen hebben
- hij/zij/het zal aangeslagen hebben
- wij zullen aangeslagen hebben
- jullie zullen aangeslagen hebben
- zij zullen aangeslagen hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai rebondi
- tu auras rebondi
- il/elle aura rebondi
- nous aurons rebondi
- vous aurez rebondi
- ils/elles auront rebondi
Conditionalis I
- ik zou aanslaan
- jij zou aanslaan
- hij/zij/het zou aanslaan
- wij zouden aanslaan
- jullie zouden aanslaan
- zij zouden aanslaan
Conditionnel présent
- je rebondirais
- tu rebondirais
- il/elle rebondirait
- nous rebondirions
- vous rebondiriez
- ils/elles rebondiraient
Conditionalis II
- ik zou hebben aangeslagen
- jij zou hebben aangeslagen
- hij/zij/het zou hebben aangeslagen
- wij zouden hebben aangeslagen
- jullie zouden hebben aangeslagen
- zij zouden hebben aangeslagen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais rebondi
- tu aurais rebondi
- il/elle aurait rebondi
- nous aurions rebondi
- vous auriez rebondi
- ils/elles auraient rebondi
Imperatief
- jij sla aan
- jullie slaat aan
Impératif
- tu rebondis
- vous rebondissez