Vervoeging van accepteren
Onbepaalde wijs (infinitief): accepteren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik accepteer
- jij accepteert
- hij/zij/het accepteert
- wij accepteren
- jullie accepteren
- zij accepteren
Présent
- je revêts
- tu revêts
- il/elle revêt
- nous revêtons
- vous revêtez
- ils/elles revêtent
Onvoltooid verleden tijd
- ik accepteerde
- jij accepteerde
- hij/zij/het accepteerde
- wij accepteerden
- jullie accepteerden
- zij accepteerden
Indicatif imparfait
- je revêtais
- tu revêtais
- il/elle revêtait
- nous revêtions
- vous revêtiez
- ils/elles revêtaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geaccepteerd
- jij hebt geaccepteerd
- hij/zij/het heeft geaccepteerd
- wij hebben geaccepteerd
- jullie hebben geaccepteerd
- zij hebben geaccepteerd
Indicatif passé composé
- j'ai revêtu
- tu as revêtu
- il/elle a revêtu
- nous avons revêtu
- vous avez revêtu
- ils/elles ont revêtu
Voltooid verleden tijd
- ik had geaccepteerd
- jij had geaccepteerd
- hij/zij/het had geaccepteerd
- wij hadden geaccepteerd
- jullie hadden geaccepteerd
- zij hadden geaccepteerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais revêtu
- tu avais revêtu
- il/elle avait revêtu
- nous avions revêtu
- vous aviez revêtu
- ils/elles avaient revêtu
Toekomende tijd I
- ik zal accepteren
- jij zult accepteren
- hij/zij/het zal accepteren
- wij zullen accepteren
- jullie zullen accepteren
- zij zullen accepteren
Indicatif futur
- je revêtirai
- tu revêtiras
- il/elle revêtira
- nous revêtirons
- vous revêtirez
- ils/elles revêtiront
Toekomende tijd II
- ik zal geaccepteerd hebben
- jij zult geaccepteerd hebben
- hij/zij/het zal geaccepteerd hebben
- wij zullen geaccepteerd hebben
- jullie zullen geaccepteerd hebben
- zij zullen geaccepteerd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai revêtu
- tu auras revêtu
- il/elle aura revêtu
- nous aurons revêtu
- vous aurez revêtu
- ils/elles auront revêtu
Conditionalis I
- ik zou accepteren
- jij zou accepteren
- hij/zij/het zou accepteren
- wij zouden accepteren
- jullie zouden accepteren
- zij zouden accepteren
Conditionnel présent
- je revêtirais
- tu revêtirais
- il/elle revêtirait
- nous revêtirions
- vous revêtiriez
- ils/elles revêtiraient
Conditionalis II
- ik zou hebben geaccepteerd
- jij zou hebben geaccepteerd
- hij/zij/het zou hebben geaccepteerd
- wij zouden hebben geaccepteerd
- jullie zouden hebben geaccepteerd
- zij zouden hebben geaccepteerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais revêtu
- tu aurais revêtu
- il/elle aurait revêtu
- nous aurions revêtu
- vous auriez revêtu
- ils/elles auraient revêtu
Imperatief
- jij accepteer
- jullie accepteert
Impératif
- tu revêts
- vous revêtez