Vervoeging van afwikkelen

Onbepaalde wijs (infinitief): afwikkelen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik wikkel af
  • jij wikkelt af
  • hij/zij/het wikkelt af
  • wij wikkelen af
  • jullie wikkelen af
  • zij wikkelen af

Indicativo presente

  • yo despacho
  • despachas
  • él/ella despacha
  • nosotros despachamos
  • vosotros despacháis
  • ellos/ellas despachan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik wikkelde af
  • jij wikkelde af
  • hij/zij/het wikkelde af
  • wij wikkelden af
  • jullie wikkelden af
  • zij wikkelden af

Indefinido

  • yo despaché
  • despachaste
  • él/ella despachó
  • nosotros despachamos
  • vosotros despachasteis
  • ellos/ellas despacharon

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb afgewikkeld
  • jij hebt afgewikkeld
  • hij/zij/het heeft afgewikkeld
  • wij hebben afgewikkeld
  • jullie hebben afgewikkeld
  • zij hebben afgewikkeld

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he despachado
  • has despachado
  • él/ella ha despachado
  • nosotros hemos despachado
  • vosotros habéis despachado
  • ellos/ellas han despachado

Voltooid verleden tijd

  • ik had afgewikkeld
  • jij had afgewikkeld
  • hij/zij/het had afgewikkeld
  • wij hadden afgewikkeld
  • jullie hadden afgewikkeld
  • zij hadden afgewikkeld

Pluscuamperfecto

  • yo había despachado
  • habías despachado
  • él/ella había despachado
  • nosotros habíamos despachado
  • vosotros habíais despachado
  • ellos/ellas habían despachado

Toekomende tijd I

  • ik zal afwikkelen
  • jij zult afwikkelen
  • hij/zij/het zal afwikkelen
  • wij zullen afwikkelen
  • jullie zullen afwikkelen
  • zij zullen afwikkelen

Futuro I

  • yo despacharé
  • despacharás
  • él/ella despachará
  • nosotros despacharemos
  • vosotros despacharéis
  • ellos/ellas despacharán

Toekomende tijd II

  • ik zal afgewikkeld hebben
  • jij zult afgewikkeld hebben
  • hij/zij/het zal afgewikkeld hebben
  • wij zullen afgewikkeld hebben
  • jullie zullen afgewikkeld hebben
  • zij zullen afgewikkeld hebben

Futuro perfecto

  • yo habré despachado
  • habrás despachado
  • él/ella habrá despachado
  • nosotros habremos despachado
  • vosotros habréis despachado
  • ellos/ellas habrán despachado

Conditionalis I

  • ik zou afwikkelen
  • jij zou afwikkelen
  • hij/zij/het zou afwikkelen
  • wij zouden afwikkelen
  • jullie zouden afwikkelen
  • zij zouden afwikkelen

Condicional

  • yo despacharía
  • despacharías
  • él/ella despacharía
  • nosotros despacharíamos
  • vosotros despacharíais
  • ellos/ellas despacharían

Conditionalis II

  • ik zou hebben afgewikkeld
  • jij zou hebben afgewikkeld
  • hij/zij/het zou hebben afgewikkeld
  • wij zouden hebben afgewikkeld
  • jullie zouden hebben afgewikkeld
  • zij zouden hebben afgewikkeld

Condicional perfecto

  • yo habría despachado
  • habrías despachado
  • él/ella habría despachado
  • nosotros habríamos despachado
  • vosotros habríais despachado
  • ellos/ellas habrían despachado

Imperatief

  • jij wikkel af
  • jullie wikkelt af

Imperativo presente

  • despacha
  • vosotros despachad

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van afwikkelen