Vervoeging van amount
Onbepaalde wijs (infinitief): to amount
Engels
Nederlands
Present
- he/she/it amounts
- they amount
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het resulteert
- zij resulteren
Simple past
- he/she/it amounted
- they amounted
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het resulteerde
- zij resulteerden
Present perfect
- he/she/it has amounted
- they have amounted
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft geresulteerd
- zij hebben geresulteerd
Past perfect
- he/she/it had amounted
- they had amounted
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had geresulteerd
- zij hadden geresulteerd
Future
- he/she/it will amount
- they will amount
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal resulteren
- zij zult resulteren
Future perfect
- he/she/it will have amounted
- they will have amounted
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal geresulteerd hebben
- zij zult geresulteerd hebben
Conditional present
- he/she/it would amount
- they would amount
Conditionalis I
- hij/zij/het zal resulteren
- zij zullen resulteren
Conditional perfect
- he/she/it would have amounted
- they would have amounted
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben geresulteerd
- zij zullen hebben geresulteerd