Vervoeging van bekonkelen

Onbepaalde wijs (infinitief): bekonkelen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bekonkel
  • jij bekonkelt
  • hij/zij/het bekonkelt
  • wij bekonkelen
  • jullie bekonkelen
  • zij bekonkelen

Indicativo presente

  • yo tramo
  • tramas
  • él/ella trama
  • nosotros tramamos
  • vosotros tramáis
  • ellos/ellas traman

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bekonkelde
  • jij bekonkelde
  • hij/zij/het bekonkelde
  • wij bekonkelden
  • jullie bekonkelden
  • zij bekonkelden

Indefinido

  • yo tramé
  • tramaste
  • él/ella tramó
  • nosotros tramamos
  • vosotros tramasteis
  • ellos/ellas tramaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bekonkeld
  • jij hebt bekonkeld
  • hij/zij/het heeft bekonkeld
  • wij hebben bekonkeld
  • jullie hebben bekonkeld
  • zij hebben bekonkeld

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he tramado
  • has tramado
  • él/ella ha tramado
  • nosotros hemos tramado
  • vosotros habéis tramado
  • ellos/ellas han tramado

Voltooid verleden tijd

  • ik had bekonkeld
  • jij had bekonkeld
  • hij/zij/het had bekonkeld
  • wij hadden bekonkeld
  • jullie hadden bekonkeld
  • zij hadden bekonkeld

Pluscuamperfecto

  • yo había tramado
  • habías tramado
  • él/ella había tramado
  • nosotros habíamos tramado
  • vosotros habíais tramado
  • ellos/ellas habían tramado

Toekomende tijd I

  • ik zal bekonkelen
  • jij zult bekonkelen
  • hij/zij/het zal bekonkelen
  • wij zullen bekonkelen
  • jullie zullen bekonkelen
  • zij zullen bekonkelen

Futuro I

  • yo tramaré
  • tramarás
  • él/ella tramará
  • nosotros tramaremos
  • vosotros tramaréis
  • ellos/ellas tramarán

Toekomende tijd II

  • ik zal bekonkeld hebben
  • jij zult bekonkeld hebben
  • hij/zij/het zal bekonkeld hebben
  • wij zullen bekonkeld hebben
  • jullie zullen bekonkeld hebben
  • zij zullen bekonkeld hebben

Futuro perfecto

  • yo habré tramado
  • habrás tramado
  • él/ella habrá tramado
  • nosotros habremos tramado
  • vosotros habréis tramado
  • ellos/ellas habrán tramado

Conditionalis I

  • ik zou bekonkelen
  • jij zou bekonkelen
  • hij/zij/het zou bekonkelen
  • wij zouden bekonkelen
  • jullie zouden bekonkelen
  • zij zouden bekonkelen

Condicional

  • yo tramaría
  • tramarías
  • él/ella tramaría
  • nosotros tramaríamos
  • vosotros tramaríais
  • ellos/ellas tramarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben bekonkeld
  • jij zou hebben bekonkeld
  • hij/zij/het zou hebben bekonkeld
  • wij zouden hebben bekonkeld
  • jullie zouden hebben bekonkeld
  • zij zouden hebben bekonkeld

Condicional perfecto

  • yo habría tramado
  • habrías tramado
  • él/ella habría tramado
  • nosotros habríamos tramado
  • vosotros habríais tramado
  • ellos/ellas habrían tramado

Imperatief

  • jij bekonkel
  • jullie bekonkelt

Imperativo presente

  • trama
  • vosotros tramad